In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) door het Zorgkantoor DSW B.V. Appellante, een jongere met een handicap, had een pgb ontvangen voor zorg over de jaren 2006 tot en met 2010. Het Zorgkantoor heeft in 2011 besloten om het pgb over deze jaren te herzien en een bedrag van € 34.481,31 terug te vorderen, omdat appellante minder aan zorg had besteed dan het beschikbare budget. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Zorgkantoor heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het Zorgkantoor opgedragen om het terug te vorderen bedrag te verlagen naar € 20.688,79.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het Zorgkantoor bevoegd was om de eerdere vaststellingen van het pgb te herzien en het pgb over 2010 lager vast te stellen. De Raad oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat het Zorgkantoor niet bevoegd was tot deze herzieningen. De Raad heeft vastgesteld dat de problemen die voortvloeien uit de handelwijze van de wettelijk vertegenwoordiger van appellante voor haar rekening en risico komen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Zorgkantoor bevoegd is tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.