ECLI:NL:CRVB:2017:4021
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- F. Hoogendijk
- G.M.G. Hink
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm op alleenstaande ouder met niet-rechthebbende partner en de implicaties voor het IVRK
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de kostendelersnorm op een alleenstaande ouder met een niet-rechthebbende partner. De appellant, een alleenstaande vader met twee minderjarige kinderen, ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had de bijstandsnorm vastgesteld op 50% van de gehuwdennorm, omdat de partner van de appellant geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dus niet recht op bijstand. De appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, met de stelling dat de toepassing van de kostendelersnorm in strijd was met de rechten van zijn kinderen zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
De Raad overwoog dat de wetgever met de invoering van de kostendelersnorm beoogde te voorkomen dat bijstand indirect aan niet-rechthebbenden werd verleend. De Raad oordeelde dat de appellant voldoende bijstand ontving, en dat de toepassing van de kostendelersnorm niet in strijd was met de bepalingen van het IVRK. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de belangen van de kinderen voldoende waren gewaarborgd door de verleende bijstand, en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigd onderscheid of schending van de rechten van het kind.
De uitspraak benadrukt de balans tussen de toepassing van de kostendelersnorm en de bescherming van de rechten van kinderen, waarbij de Raad de wetgeving en de intenties van de wetgever in acht nam. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van de appellant af.