Uitspraak
OVERWEGINGEN
5 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
WAO-uitkering van appellant, maar dit laat genoemde loonaanspraak onverlet. Primair stelt appellant zich dan ook op het standpunt dat de vakantie-uren en de kortverzuim-uren moeten worden uitbetaald naar 100% van het overeengekomen loon, zonder aftrek van de
WAO-uitkering. Subsidiair meent appellant aanspraak te hebben op 70% van het overeengekomen loon, zonder aftrek van de WAO-uitkering. Uiterst subsidiair dient te worden uitgegaan van 100% van het overeengekomen loon met aftrek van de WAO-uitkering.
WAO-uitkering. Wanneer appellant de vakantie-uren tijdens zijn dienstverband had opgenomen, dan had appellant 70% van zijn loon ontvangen bestaande uit de WAO-uitkering en een aanvulling hierop van werkgeefster van € 620,85. Bij het einde van zijn dienstverband dient appellant eenzelfde financiële vergoeding te krijgen van € 620,85 per vier weken vakantie. Een andere uitleg zou betekenen dat appellant zowel zijn volledige loon als een WAO-uitkering zou krijgen.
Robinson-Steele e.a., ECLI:EU:C:2006:177, punt 48). Dit blijkt ook uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin dit beginsel in artikel 31, tweede lid, uitdrukkelijk wordt vermeld. Bij gebreke van een regeling in Richtlijn 2003/88, op welke manier de financiële vergoeding ter vervanging van een of meer minimumperioden van jaarlijkse vakantie met behoud van loon in geval van beëindiging van de arbeidsverhouding moet worden berekend, heeft het HvJEU bepaald dat het vereiste van betaling van vakantieloon tot doel heeft de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes (zie
Robinson-Steele e.a., punt 58). Dit geldt ook voor een werknemer die, om redenen losstaand van zijn wil (bijvoorbeeld in geval van ziekte), niet in staat is geweest om voor het einde van zijn arbeidsverhouding gebruik te maken van zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon. Ook dan is het normale loon van de werknemer bepalend voor de berekening van de financiële vergoeding van aan het eind van de arbeidsverhouding niet opgenomen jaarlijkse vakantie (zie het arrest van 20 januari 2009,
Schultz-Hoff, ECLI:EU:C:2009:18, punt 61).
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 5 februari 2014 voor zover hierin de 200 niet genoten vakantie-uren en de 9,25 kortverzuim-uren niet zijn overgenomen tegen 100% van het uurloon;
- stelt het bedrag waartegen deze uren worden overgenomen vast op € 5.155,92 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente zoals onder 4.13 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.475,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 167,- vergoedt.