In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen appellant en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de verrekening van vakantietoeslag en loonverplichtingen na faillissement van de werkgever. Appellant, die werkzaam was bij een failliete werkgever, had het Uwv verzocht om de betalingsverplichtingen van zijn werkgever over te nemen. Het Uwv had in een eerder besluit een bedrag van € 1.224,96 in mindering gebracht op de uitkering van appellant, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte dit bedrag had verrekend, omdat appellant recht had op nabetaling van dit bedrag. De Raad stelde vast dat de voorwaarden voor verrekening volgens het Burgerlijk Wetboek waren voldaan en dat de bevoegdheid van het Uwv om te verrekenen niet werd beperkt door de Faillissementswet. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd vernietigd, en het Uwv werd verplicht om het in mindering gebrachte bedrag aan appellant uit te betalen. De Raad benadrukte dat de uitkering van vakantietoeslag en -uren onder de bepalingen van de Werkloosheidswet valt, en dat de verrekening van vorderingen tussen appellant en zijn werkgever correct moest worden toegepast.