ECLI:NL:CRVB:2017:3725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
16/1017 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich had ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen IVA-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat de appellant op de datum in geding niet duurzaam arbeidsongeschikt was, omdat er nog behandelmogelijkheden bestonden die verbetering van zijn belastbaarheid konden opleveren. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, maar het Uwv had dit gebrek hersteld met een nadere rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze rapportage gaf inzicht in de medische situatie van de appellant en de mogelijkheden voor verbetering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat de appellant op de datum in geding niet voldeed aan de criteria voor een IVA-uitkering, omdat zijn situatie niet als duurzaam kon worden gekwalificeerd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts overtuigend had uiteengezet dat er behandelmogelijkheden waren die een verbetering van de belastbaarheid op termijn konden opleveren. De uitspraak benadrukt het belang van een goede motivering door de verzekeringsarts en de noodzaak om de individuele situatie van de appellant in ogenschouw te nemen.

Uitspraak

16/1017 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 december 2015, 15/448 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Arslaner, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als toezichthoudend ijzervlechter voor 40 uur per week. Op 4 mei 2012 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten.
1.2.
Bij besluit van 1 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
2 mei 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid bedroeg 100%. Volgens de verzekeringsarts ontbrak het appellant op de datum in geding aan benutbare mogelijkheden. Bij zijn oordeel heeft de verzekeringsarts – onder meer – meegewogen dat op korte termijn invasieve ingrepen gepland waren aan de longen en de prostaat. De verzekeringsarts verwachtte wel een verbetering van de belastbaarheid van appellant door deze ingrepen.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Appellant acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, zodat hij recht heeft op een IVA-uitkering.
1.4.
Bij besluit van 17 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 mei 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 november 2014. Deze arts heeft overwogen dat bij appellant sprake is van een goedaardige longaandoening, prostaatklachten en psychische klachten, waarvoor nog behandelmogelijkheden bestaan en die de verwachting wettigen dat de belastbaarheid binnen een jaar zal toenemen.
2.1.
Bij tussenuitspraak van 4 juni 2015 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896 en van
28 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1829, geoordeeld dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering berust, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk heeft gemaakt welk mogelijk resultaat een (ingezette) medische behandeling voor appellant kan hebben. De enkele constatering dat van een in te zetten behandeling resultaat mag worden verwacht, acht de rechtbank onvoldoende toegesneden op de individuele situatie van appellant. De rechtbank heeft het Uwv vervolgens in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan op 26 juni 2015 nader gerapporteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellant ten tijde van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts wel benutbare mogelijkheden had, maar dat er geen FML is opgesteld omdat appellant op korte termijn aan zijn longen en prostaat geopereerd zou worden. Appellant is kort daarna, op 30 mei 2014, in Turkije geopereerd aan een longtumor. Uit informatie van de longarts van 14 november 2014 blijkt dat sprake is van een goedaardige tumor. Over de longaandoening van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat deze aandoening gepaard gaat met vermoeidheidsklachten en kortademigheidsklachten en dat verwacht wordt dat deze klachten na de operatie zullen afnemen en dat de belastbaarheid van appellant toeneemt. Over de prostaatklachten van appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat er sprake is van pijn bij het plassen bij een vergrote prostaat en dat de verwachting is dat deze klachten na de operatie zullen afnemen. Ten aanzien van de chronische pijnklachten van appellant aan de schouders en de nek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat er voor lichtere belastingen in algemene zin zeker wel mogelijkheden zijn, dat uit informatie van de behandelende sector blijkt dat er ten tijde van belang behandelmethoden waren voor de klachten van appellant en dat appellant behandelingen onderging ter verbetering van zijn belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tot slot toegelicht dat, ook omdat niet echt sprake lijkt te zijn geweest van een geprotocolleerde medicamenteuze behandeling van de psychische klachten, er alle reden is om aan te nemen dat appellant in de komende jaren van zijn depressieve klachten af zal komen dan wel dienaangaande minder beperkt zal zijn. Hierdoor is er geen sprake van duurzame arbeidsbeperkingen die recht geven op een IVA-uitkering.
2.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat met het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2015 het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is hersteld. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat op de datum in geding voor geen van de beperkingen als gevolg van de aandoeningen een eindtoestand was ingetreden. Ten tijde van belang waren er reële behandelmogelijkheden met een reële herstelverwachting, zodat verwacht mocht worden dat de arbeidsmogelijkheden van appellant zouden kunnen toenemen. De omstandigheid dat appellant gesteld heeft dat de behandelingen die hij heeft ondergaan, er niet toe geleid hebben dat zijn klachten zijn verminderd, maakt dit niet anders. Voor appellant bestond op de datum in geding zodoende geen recht op een IVA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht te vergoeden.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. Hij kan zich niet verenigen met de conclusie van de verzekeringsartsen dat verbetering van de belastbaarheid is te verwachten. Een concrete en deugdelijke motivering daartoe ontbreekt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het bij de tussenuitspraak vastgestelde gebrek in het bestreden besluit is hersteld met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 juni 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin overtuigend en inzichtelijk uiteengezet dat de situatie van volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op
2 mei 2014 niet als duurzaam kan worden gekwalificeerd omdat er voor zijn aandoeningen nog behandelmogelijkheden voorhanden zijn waardoor verbetering van de belastbaarheid op termijn te verwachten valt. Wat betreft de longaandoening van appellant en zijn daarmee samenhangende klachten is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de informatie van de longarts heeft afgeleid dat er sprake is van een goedaardige tumor en dat van een aanstaande invasieve ingreep verbetering te verwachten is. Op basis van informatie van de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals de rechtbank heeft overwogen, vastgesteld dat de prognose voor de prostaatklachten, chronische pijnklachten aan de nek en de schouders en de psychische klachten gunstig is en dat niet de conclusie kan worden getrokken dat de situatie van appellant niet kan verbeteren. Voor de chronische pijnklachten aan de nek en de schouders en de psychische klachten waren nog niet alle behandelmogelijkheden benut.
4.2.
De omstandigheid dat, zoals door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, zijn vermoeidheidsklachten, kortademigheidsklachten en overige klachten blijven aanhouden en niet verbeterd zijn, doet niet af aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgesproken verwachting per 2 mei 2014. De Raad verwijst naar zijn vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027 of
11 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:862. Gelet op de in het dossier aanwezige informatie, is in wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding gelegen te twijfelen aan de gemotiveerde conclusies van het Uwv dat appellant volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.3.
De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en M.M. van der Kade en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) H. Achtot

AB