ECLI:NL:CRVB:2014:1829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
12-1925 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een IVA-uitkering aanvroeg na een arbeidsongeschiktheid als gevolg van psychische klachten. Appellant, die als mobiel surveillant werkte, was op 21 april 2009 uitgevallen na een geweldsincident. Het Uwv had hem in 2011 een WGA-uitkering toegekend, maar weigerde de IVA-uitkering, omdat er geen sprake zou zijn van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Arnhem had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om te concluderen dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapport aangegeven dat er op lange termijn een kans op herstel bestond, wat de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen, onderbouwde. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn situatie niet was verbeterd en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn arbeidsongeschiktheid.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om aan te nemen dat de inschatting van de kans op herstel onjuist was. De informatie die appellant in hoger beroep aanvoerde, bood geen nieuw inzicht in de situatie op het moment van de beslissing van het Uwv. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

12/1925 WIA
Datum uitspraak: 28 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
28 februari 2012, 11/2974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Jordanië (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en het Uwv hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2014. Namens appellant is als opvolgend gemachtigde mr. C.A.J.M. Snijders verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als mobiel surveillant bij[naam B.V.]. Op 21 april 2009 is hij uitgevallen wegens psychische klachten nadat hij in het kader van de uitoefening van zijn functie betrokken was geweest bij een geweldsincident.
1.2. Bij besluit van 1 maart 2011 heeft het Uwv appellant met ingang van 19 april 2011 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Aan dit besluit lag een rapport van een verzekeringsarts van 24 februari 2011 ten grondslag. In dit rapport heeft de verzekeringsarts toegelicht dat uit informatie van de behandelend sector, een brief van 23 februari 2011 van de Pompestichting, blijkt dat de psychische problematiek ernstig/complex is en chronisch van aard. Gezien de behandelmogelijkheden is uitgegaan van de mogelijkheid van verbetering.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 1 maart 2011 bezwaar gemaakt. In verband met het bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts een onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 28 juni 2011. Volgens de bezwaarverzekeringsarts is er geen medische reden een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) toe te kennen.
1.4. Bij besluit van 28 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 1 maart 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is gesteld dat de verwachting gerechtvaardigd was dat verbetering van de belastbaarheid van appellant niet is uitgesloten. Dit betekent dat er geen recht bestaat op een IVA-uitkering, maar op een
WGA-uitkering.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van de stukken die voorlagen ten tijde van het uitbrengen van de rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts duidelijk was dat appellant in behandeling ging en verbetering in zijn belastbaarheid te verwachten was. Uit het in beroep ingebrachte eindrapport van de Pompestichting van 4 januari 2012, blijkt dat er nog steeds verbetering te verwachten was wanneer appellant zou deelnemen aan een intensievere behandeling zoals deeltijd of een klinische opname. De rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zijn volgens de rechtbank inzichtelijk en er is geen grond aan te nemen dat deze zijn gebaseerd op een onvolledig of onzorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts heeft appellant gezien tijdens het spreekuur en zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben een dossierstudie verricht. De stelling van appellant dat de richtlijn “Beoordelingskader duurzaamheid arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader) door de verzekeringsartsen ten onrechte niet is gehanteerd treft evenmin doel. Het beoordelingskader is als instructie aan de verzekeringsartsen verschaft als een hulpmiddel ten behoeve van een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming. Van een deugdelijk gemotiveerd besluit kan ook sprake zijn als niet alle stappen van het beoordelingskader zijn gezet. Evenmin slaagt de stelling van appellant, dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat de bezwaarverzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psychiater. Er was geen aanleiding om informatie in te winnen. De bezwaarverzekeringsarts had kennis genomen van de brief van
B. Kampinga van 23 februari 2011, als psycholoog verbonden aan de Pompestichting, en het psychologisch onderzoek van M. Voorthuijzen, psycholoog, in het kader van het onderzoek dat plaatsvond in mei/juni 2010. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd waarom deze zich voldoende voorgelicht acht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts zijn standpunt, dat er geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid, op grond van een deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden in dit individuele geval, zorgvuldig heeft geformuleerd en zijn inschatting van het herstel van appellant deugdelijk heeft gemotiveerd.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn arbeidsongeschiktheid volledig en duurzaam is en dat hij daarom met ingang van 19 april 2011 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een onvolledig en onvoldoende zorgvuldig medisch onderzoek. Volgens appellant zijn er onvoldoende redenen om aan te nemen dat in de toekomst een zodanige verbetering zal plaatsvinden dat hij geschikt zal zijn voor werken in het normale bedrijfsleven. Appellant heeft benadrukt dat de theoretische behandelmogelijkheden niet meer reëel zijn. Daartoe heeft hij informatie van
Pro Persona van 8 mei 2012 en een rapport van het Jordan Mental health institute van 12 maart 2013 overgelegd. Tot slot heeft appellant de Raad verzocht om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschil betreft de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 19 april 2011 moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
Het is vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.4.
De rechtbank heeft uitgebreid gemotiveerd waarom naar haar oordeel geen sprake is van een onzorgvuldig en onvolledig onderzoek. Appellant heeft niet onderbouwd, waarom hij het met dit oordeel van de rechtbank niet eens is. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen over het onderzoek door het Uwv wordt onderschreven, zodat wordt volstaan met een verwijzing naar de desbetreffende overwegingen van de aangevallen uitspraak.
4.5.
Ook het oordeel van de rechtbank dat ten tijde van het uitbrengen van de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsarts(en) voldoende duidelijk was dat verbetering van de belastbaarheid te verwachten was, wordt onderschreven. Voor dit oordeel is met name het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van belang. De bezwaarverzekeringsarts heeft er in zijn rapport op gewezen dat op basis van het psychologische onderzoek van mei/juni 2010 een (behandel)advies was geformuleerd en dat behandeling gericht op traumaverwerking en gericht op persoonlijkheidsproblematiek werd geëntameerd. Ook heeft hij erop gewezen dat de Pompestichting behandeling heeft voorgesteld, met name individuele psychomotorische therapie en psychiatrische consulten, teneinde appellant in staat te stellen om zijn (heftige) emoties te hanteren. Gelet op de gegevens uit de curatieve sector kan volgens de bezwaarverzekeringsarts worden aangenomen dat de verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid in het eerste jaar niet zal optreden, omdat dat jaar gebruikt zal moeten worden voor ‘stabilisatie in het hier en nu gericht op het ontwikkelen van vaardigheden in het reguleren van emoties’ dan wel behandeling om appellant beter in staat te stellen om zijn (heftige) emoties te hanteren, maar kan vervolgens traumabehandeling plaatsvinden, gericht op de posttraumatische stresstoornis. Hiermee is, aldus de bezwaarverzekeringsarts, te verwachten dat de belastbaarheid bij appellant na het eerste jaar zou verbeteren. Beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren zullen hiermee afnemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij toegelicht dat het vasthouden van de aandacht kan toenemen en angsten kunnen afnemen, waardoor het doelmatig handelen en het zelfstandig handelen verbetert en er geen sprake meer is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden. Zo heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk gemaakt dat op 19 april 2011 kon worden verwacht dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam zou zijn. De in hoger beroep overgelegde informatie van Pro Persona en het Jordan Mental health institute, waaruit blijkt dat een ingezet behandeltraject niet tot verbetering heeft geleid, maakt dat niet anders. Die informatie geeft geen inzicht in de vraag of op 19 april 2011 nog sprake was van een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid van appellant.
4.6.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.5 bestaat er geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.7.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2014.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) H.J. Dekker

EK