In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een IVA-uitkering aanvroeg na een arbeidsongeschiktheid als gevolg van psychische klachten. Appellant, die als mobiel surveillant werkte, was op 21 april 2009 uitgevallen na een geweldsincident. Het Uwv had hem in 2011 een WGA-uitkering toegekend, maar weigerde de IVA-uitkering, omdat er geen sprake zou zijn van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Arnhem had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om te concluderen dat appellant niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapport aangegeven dat er op lange termijn een kans op herstel bestond, wat de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen, onderbouwde. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn situatie niet was verbeterd en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar zijn arbeidsongeschiktheid.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen reden was om aan te nemen dat de inschatting van de kans op herstel onjuist was. De informatie die appellant in hoger beroep aanvoerde, bood geen nieuw inzicht in de situatie op het moment van de beslissing van het Uwv. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.