Uitspraak
mr. A.I. Damsma. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen.
OVERWEGINGEN
5 augustus 2014 gegrond verklaard. Bij uitspraak van 29 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2289) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 5 augustus 2014 ongegrond verklaard.
17 maart 2014 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 3 maart 2014 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering. Het Uwv heeft het door appellant tegen het besluit van
17 maart 2014 gemaakte bezwaar bij beslissing op bezwaar van 26 november 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat zowel in objectieve als in subjectieve zin geen sprake is geweest van een dringende reden voor het ontslag.
11 december 2013 is ontvangen. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat in situaties waarin sprake is van vertrouwelijke kwesties, zoals bij een (voorgenomen) ontslagbesluit, het beleid van appellant is dat een behandeling in twee fasen plaatsvindt waarbij eerst een ambtelijk advies over het voorgenomen strafontslag wordt opgesteld door HRM, gevolgd door een ambtelijk besluit, welke beide in een collegevergadering worden behandeld. Vanwege het kerstreces en het op te stellen ambtelijk advies is op 14 januari 2014 in een eerste collegevergadering het ambtelijk advies besproken, gevolgd door een tweede collegevergadering op 28 januari 2014 waarin het ambtelijk besluit is behandeld. Vervolgens is op 29 januari 2014 de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag per 1 maart 2014 opgelegd. Uit dit verloop blijkt dat appellant met voortvarendheid een einde heeft gemaakt aan het dienstverband.Gelet op het tijdsverloop in de onderzoeksfase en de periode daarna, waarvoor appellant begrijpelijke verklaringen heeft gegeven, en mede gelet op de omstandigheid dat betrokkene gedurende de procedure steeds geschorst is geweest, moet worden geconcludeerd dat de gedragingen van betrokkene voor appellant zodanig waren dat deze een arbeidsrechtelijke dringende reden voor ontslag vormden. Dit betekent dat aan het ontslag van betrokkene ook een subjectieve dringende reden ten grondslag lag. Dat, zoals ter zitting is toegelicht, in verband met de hypotheek die betrokkene bij appellant als hypotheekverstrekker had, betrokkene na 29 januari 2014 nog tijd is gegeven om zijn hypothecaire verplichtingen elders te regelen, doet hier niet aan af.
WW-uitkering blijvend en geheel had moeten weigeren.
€ 990,- in bezwaar, € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep voor rechtsbijstand, in totaal € 2970,-.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 26 november 2014;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 26 november 2014 in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant ter hoogte van € 2.970,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.000,- vergoedt.