ECLI:NL:CRVB:2017:3415
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- B.M. van Dun
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WIA-uitkering met oplegging van boete wegens schending van inlichtingenplicht
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 24 augustus 2015 uitspraak deed in een geschil over de herziening en terugvordering van een WIA-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 september 2017 uitspraak gedaan. Appellant ontving sinds 31 augustus 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een melding dat appellant in de periode waarin hij een WIA-uitkering ontving, werkzaamheden verrichtte voor een bedrijf van zijn ex-echtgenote, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellant sinds 1 juni 2012 drie dagen per week werkzaamheden verrichtte, die hij niet had doorgegeven aan het Uwv. Het Uwv heeft daarop de WIA-uitkering herzien en een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van de herziening en terugvordering in stand gelaten en de boete verlaagd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij geen werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf en dat de boete onterecht is opgelegd. De Raad heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft herzien en de boete heeft opgelegd. De Raad heeft bevestigd dat appellant zijn inlichtingenplicht niet is nagekomen en dat de opgelegde boete van € 1.170,- passend is.