Uitspraak
OVERWEGINGEN
19 maart 2014 is herroepen en is vastgesteld dat werkneemster recht heeft op ZW-uitkering per 11 februari 2014. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
7 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8022 en van 29 oktober 2014,
ECLI:NL:CRVB: 2014:3581. Naar het oordeel van de rechtbank was werkneemster ten tijde van de hersteldverklaring voor het werk als kamermeisje feitelijk niet meer werkzaam als callcentermedewerkster en viel hervatting op korte termijn niet te verwachten. Bij beantwoording van de vraag of appellante geschikt was voor haar arbeid had appellant de functie van callcentermedewerkster buiten beschouwing behoren te laten.
3.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld omdat het van mening is dat de rechtbank een verkeerde arbeidsmaatstaf heeft toegepast. Volgens appellant dient de arbeid van een callcentermedewerkster voor zeventien uur per week in combinatie met de werkzaamheden van een kamermeisje voor zeven uur per week, als maatstaf arbeid in de zin van de ZW te worden gehanteerd zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gedaan. Daartoe heeft appellant onder meer gewezen op de uitspraak van de Raad van 3 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1843.
WW-uitkering, die is toegekend omdat werkneemster vanaf dat moment veel minder werd opgeroepen als kamermeisje. In hoger beroep is gebleken hoe deze WW-uitkering tot stand is gekomen. De WW-uitkering is gebaseerd op een gemiddeld arbeidsurenverlies uit zowel de functie van callcentermedewerkster als de functie van kamermeisje en het dagloon is gebaseerd op de functie van kamermeisje. Er is op basis van beide functies een gemiddeld arbeidsurenverlies van 24 uren per week ((32 + 17):2 = 24,5) vastgesteld.