In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als magazijnmedewerker en jeugdvoetbaltrainer werkzaam was, had zich ziek gemeld met rugklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant per 13 juni 2012 weer geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Het Uwv beëindigde daarop de ZW-uitkering. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde het besluit van het Uwv, maar appellant ging in hoger beroep.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank zijn belangrijkste beperking, namelijk dat hij niet kan staan door rugklachten, niet had erkend. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte alleen de werkzaamheden als jeugdvoetbaltrainer had meegenomen en niet de combinatie van beide functies als maatgevende arbeid. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden het recht op ziekengeld had beëindigd, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 980,-.