ECLI:NL:CRVB:2012:BV8022

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5892 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor arbeid na beëindiging ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld vanuit een Werkloosheidswet (WW)-uitkering. Appellant was werkzaam als allround medewerker en horecamedewerker, maar na een ziekmelding op 26 juni 2008 en een daaropvolgende ZW-uitkering, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geconcludeerd dat hij per 13 juli 2009 weer geschikt was voor zijn arbeid. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een medisch onderzoek. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de werkzaamheden van appellant als horecamedewerker buiten beschouwing had gelaten bij de beoordeling van zijn geschiktheid voor de allround functie. De Raad concludeerde dat er geen objectieve aanknopingspunten waren voor het oordeel dat appellant meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 7 maart 2012.

Uitspraak

10/5892 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [appellant] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 september 2010, 09/6428 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.G. van der Wallen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2011. Namens appellant is verschenen mr. Van der Wallen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.
De Raad heeft na de behandeling ter zitting vastgesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee hij het vooronderzoek heeft heropend.
Het Uwv heeft geantwoord op een schriftelijke vraag van de Raad, waarop appellant heeft gereageerd.
Gelet op de van partijen verkregen toestemming, heeft de Raad bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De Raad heeft het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was werkzaam als allround medewerker voor 20 uur per week bij [BV] ([BV]). Deze dienstbetrekking is wegens faillissement van de werkgever beëindigd. Appellant is in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Hij heeft zich vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontving op 26 juni 2008 ziek gemeld wegens infertiliteit, pijn in de liesstreek, heup- en knieklachten. In verband hiermee is hem een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2. Appellant was tevens werkzaam als horecamedewerker voor 20 uur per week bij [naam café]. Op 8 april 2008 heeft hij zich ziek gemeld vanuit deze dienstbetrekking. Deze ziekmelding is begeleid door arbodienst Achmea Vitale.
1.3. Appellant is op 8 juli 2009 gezien door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts. Na onderzoek en ontvangen informatie van de behandelend orthopedisch chirurg en reumatoloog is geconcludeerd dat appellant beperkt is ten aanzien van continu zwaar tillen van meer dan 15 kilogram, continu buigen tot de grond, klimmen, continu traplopen, continu boven schouderhoogte heffen en op een steiger staan. Met inachtneming van deze beperkingen is appellant per 13 juli 2009 weer geschikt geacht voor zijn arbeid. Op basis hiervan heeft het Uwv bij besluit van 8 juli 2009 aan appellant te kennen gegeven dat hij met ingang van 13 juli 2009 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit van 8 juli 2009. Dat bezwaar is bij besluit van 18 augustus 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Geconcludeerd is dat appellant, naast de eerder vastgestelde medische beperkingen, ook beperkt is voor activiteiten als langdurig staan, lopen en zitten. Het standpunt dat appellant per 13 juli 2009 weer geschikt is voor zijn arbeid heeft het Uwv gehandhaafd waarbij in aanmerking is genomen dat deze arbeid uit afwisselend werk bestaat, met mogelijkheid tot (frequent) vertreden en bovendien voor slechts 20 uur per week. Voor de onderbouwing van dat standpunt heeft het Uwv verwezen naar een rapportage van een bezwaarverzekeringsarts, het in dat verband verrichte onderzoek en de ontvangen aanvullende informatie van de behandelend reumatoloog.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de procedure in beroep heeft het Uwv een rapport van 26 mei 2010 een nadere omschrijving gegeven van het werk als allround medewerker dat appellant bij [BV] verrichtte. Deze omschrijving is opgesteld na telefonisch overleg met de heer [M.], een oud collega van appellant. Volgens deze werkomschrijving was appellant belast met het sorteren van binnenkomende post en facturen, het controleren van urenlijsten en het inkopen van kantoorartikelen. Daarnaast verzorgde hij de lunch voor het kantoorpersoneel (vier tot vijf man). Dit hield in het opnemen en halen van bestellingen. Soms maakte hij ook kleine dingen klaar in de keuken.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding het medisch en arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank was van oordeel dat uit de door het Uwv verrichte onderzoeken voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellant geldende beperkingen te kunnen komen.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden en gesteld dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Volgens appellant is de door het Uwv opgestelde werkomschrijving niet juist. Hij heeft een nieuwe werkomschrijving overgelegd, opgesteld door oud collega [M.]. Volgens deze werkomschrijving diende appellant bij [BV] eerst anderhalf tot twee uur de correspondentie te verwerken en in te voeren in de computer. Daarna ging hij boodschappen doen en verzorgde hij de lunch voor 30-40 medewerkers, afhankelijk van het aantal aanwezigen. Na de lunch bracht hij de keuken in orde (afwassen). Volgens appellant was hij per 13 juli 2009 niet in staat deze werkzaamheden te verrichten. Hij heeft met name aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn pijnklachten.
3.2. Naar aanleiding van een vraag van de Raad of het Uwv van mening is dat appellant op 13 juli 2009 in staat was tot het verrichten van zijn arbeid als allround medewerker voor 20 uur per week, (ook) indien wordt uitgegaan van de nieuwe werkomschrijving, heeft het Uwv gesteld dat het doen van boodschappen, het voorbereiden van de lunch voor 30-40 medewerkers en het op orde brengen van de keuken zich kenmerkt door regelmatig afwisselen van houding en beweging zonder overige zware rug/heupbelasting en zonder langdurig boven schouderniveau actief zijn. Gezien de totale arbeidsbelasting van vier uur per dag moeten deze werkzaamheden maximaal circa twee uur hebben beslagen. Gelet op de geringe mate van objectivering van de klachten van appellant, de gevarieerde, niet rug/heup- en schouderbelastende werkzaamheden en de beperkte arbeidsduur, brengt de nieuwe werkomschrijving het Uwv niet tot een ander oordeel over de geschiktheid van appellant voor zijn arbeid.
3.3. In reactie op dit rapport heeft appellant naar voren gebracht dat uit de nieuwe werkomschrijving niet valt af te leiden dat hij bij [BV] licht, afwisselend en met name rug- en heupsparend werk verrichtte, waarbij de parttime omvang de fysieke belasting nog eens zou mitigeren. Tevens heeft appellant erop gewezen dat hij na zijn werkzaamheden bij [BV], naar [naam café] ging voor zijn werk als kok en in de bediening. Volgens appellant deed hij feitelijk op een dag meer dan zes uur rug- en schouderbelastend werk, betroffen zowel de werkzaamheden bij [BV] als bij [naam café] geen afwisselend werk in houding en beweging en moest hij werken onder tijdsdruk. Appellant heeft zijn standpunt gehandhaafd dat hij op 13 juli 2009 niet geschikt was voor zijn maatgevende arbeid.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
4.2. Nu appellant zich heeft ziek gemeld vanuit de WW dient als zijn arbeid te worden aangemerkt soortgelijke arbeid als allround medewerker voor 20 uur per week bij een soortgelijke werkgever. Daarbij geldt als uitgangspunt de door appellant in hoger beroep overgelegde werkomschrijving.
4.3. Er is al eerder geoordeeld (bijvoorbeeld CRvB 7 januari 2003, LJN AF3870) dat in een situatie waarin sprake is van een hersteldverklaring voor werk dat werd verricht in combinatie met werk in een andere betrekking de in dat andere werk voorkomende belasting buiten aanmerking kan blijven, maar alleen indien de betrokkene die andere werkzaamheden ten tijde van de hersteldverklaring feitelijk niet verrichtte en ook met redelijke mate van zekerheid vaststond dat hervatting daarin niet op korte termijn viel te verwachten. Blijkens de gedingstukken was appellant sedert 8 april 2008 ongeschikt voor zijn werkzaamheden als horecamedewerker bij [naam café], heeft de bedrijfsarts in april 2009 geconcludeerd dat door stagnerend herstel de prognose voor terugkeer in het eigen werk als horecamedewerker steeds ongunstiger werd en is na arbeidskundig onderzoek in juli 2009 geconcludeerd dat appellant blijvend ongeschikt was voor dat werk, dat de werkgever geen passend werk kan aanbieden en dat begeleiding naar passend werk elders wordt geadviseerd. Gegeven deze gang van zaken heeft het Uwv, bij beantwoording van de vraag of appellant per 13 juli 2009 (weer) geschikt was voor zijn arbeid, terecht de werkzaamheden van appellant als horecamedewerker bij [naam café] buiten beschouwing gelaten.
4.4. Het door het Uwv verrichtte medisch onderzoek is zorgvuldig geweest. Appellant is uitgebreid medisch onderzocht en de bevindingen van de behandelend reumatoloog en orthopedisch chirurg zijn bij die beoordeling betrokken. Ook is aandacht besteed aan de pijnklachten van appellant.
4.5. Er is geen reden om te twijfelen aan de conclusie van het Uwv dat appellant op 13 juli 2009 (weer) geschikt was om zijn arbeid te verrichten. Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake was van afwisselend werk en dat hij elke dag eerst 90 minuten zittend werk moest verrichten en vervolgens 150 minuten staand werk. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat uit de door appellant overgelegde werkomschrijving blijkt dat hij begon met anderhalf tot twee uur overwegend zittend werk, waarbij hij indien nodig kon opstaan en vertreden, dat de verzorging van de lunch voor 30 tot 40 medewerkers zich kenmerkte door regelmatige afwisseling van houding en beweging, zonder zware rug- en/of heupbelasting en zonder langdurig boven schouderhoogte werken en dat de arbeidsbelasting met betrekking tot het verzorgen van de lunch niet meer dan circa twee uur per dag omvatte.
4.6. In hetgeen appellant verder heeft aangevoerd zijn geen objectieve aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat appellant meer zou zijn beperkt dan het Uwv heeft aangenomen. De bij brief van 10 november 2011 door appellant overgelegde medische gegevens hebben geen betrekking op de datum in geding.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H. Bolt en H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. van Eijndthoven.
KR