Uitspraak
16.821 WWB
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 5 juni 2012 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een gesprek met een medewerker van de gemeente Eindhoven op 25 juli 2014, verklaarde appellante dat zij in juni 2013 een schadevergoeding van ongeveer € 11.000,- had ontvangen in verband met een inbraak. Het college verzocht appellante om stukken met betrekking tot deze schadevergoeding in te leveren, maar appellante heeft niet alle gevraagde documenten tijdig overgelegd.
Als gevolg hiervan heeft het college op 25 augustus 2014 het recht op bijstand van appellante opgeschort en later, op 10 september 2014, de bijstand ingetrokken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beslissing van het college bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 26 september 2017 geoordeeld dat het college bevoegd was om de bijstand op te schorten en in te trekken, omdat appellante niet alle gevraagde gegevens had verstrekt. De Raad concludeert dat de beroepsgronden van appellante niet slagen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel ondubbelzinnige toezeggingen van het college vereist zijn, wat in dit geval niet is aangetoond. De Raad bevestigt dat het college op basis van artikel 54 van de WWB correct heeft gehandeld.