ECLI:NL:RBZWB:2020:2604

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
19 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5462
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering op grond van onvoldoende medewerking en verstrekking van gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had een bijstandsuitkering die door het college op 21 juni 2019 werd ingetrokken, omdat zij niet de gevraagde gegevens had verstrekt en niet was verschenen op een uitnodiging voor een gesprek. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college een onderzoek heeft ingesteld naar de woon- en leefsituatie van eiseres, omdat er vermoedens waren dat zij niet op het opgegeven adres woonde. Eiseres had geweigerd om bepaalde gegevens, waaronder haar OV-chipkaartgegevens, te verstrekken, en stelde dat dit een schending van haar privacy was. De rechtbank oordeelde echter dat het college gerechtigd was om deze gegevens op te vragen in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet tijdig de gevraagde inlichtingen had verstrekt en dat het college op goede gronden tot intrekking van de bijstandsuitkering was overgegaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5462 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Bij het besluit van 21 juni 2019 (primaire besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken.
Bij het besluit van 19 september 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder behandeling van het beroep ter zitting, waarna de rechtbank het onderzoek op 7 mei 2020 heeft gesloten.

Overwegingen

1. Het college heeft naar aanleiding van het vermoeden dat eiseres bij haar vriend verblijft een onderzoek ingesteld naar het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Participatiewet. Bij brief van 23 april 2019 is eiseres hierover geïnformeerd en is zij verzocht om stukken in te leveren. Eiseres heeft het heronderzoeksformulier en bankafschriften ingeleverd.
Bij brief van 3 mei 2019 is eiseres wederom verzocht om stukken te overleggen.
Het college heeft de uitkering van eiseres bij besluit van 3 mei 2019 per 2 mei 2019 opgeschort.
Bij brief van 3 juni 2019 is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 13 juni 2019. Zij is tevens verzocht om verschillende gegevens mee te brengen naar dit gesprek, waaronder bankafschriften en een overzicht van haar reishistorie van haar persoonlijke OV-chipkaart over de periode 1 januari 2019 tot 13 juni 2019. Eiseres is niet bij dit gesprek verschenen.
Eiseres is vervolgens bij brief 13 juni 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 21 juni 2019. Wederom is zij verzocht om een overzicht van haar reishistorie van haar persoonlijke OV-chipkaart over de periode 1 januari 2019 tot 13 juni 2019 mee te brengen. Tevens is het recht op bijstand met ingang van 13 juni 2019 opgeschort. Ook bij dit gesprek is eiseres niet verschenen.
Bij het primaire besluit heeft het college medegedeeld dat de uitkering van eiseres met ingang van 13 juni 2019 is ingetrokken, omdat zij, zonder geldige reden, niet is verschenen bij het gesprek en bewijsstukken niet heeft ingeleverd.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 3 juli 2019 bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2. Tussen partijen is in geschil of het college op goede gronden tot intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres is overgegaan.
3. Eiseres stelt dat de bijstandsuitkering ten onrechte is ingetrokken. Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft verstrekt.
4. Eiseres voert aan dat de bewijslast bij het college ligt. Eiseres stelt dat zij alle voor de uitkering van belang zijnde informatie tijdig heeft overgelegd. Het recht op bijstand kan wel worden vastgesteld. Door het opvragen van de informatie betreffende haar OV-kaart, is sprake van een inbreuk als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Het reisgedrag valt onder het respect voor privéleven. Eiseres is daarom niet verplicht deze gegevens over te leggen.
5. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, verleent de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Ingevolge het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Ingevolge het vierde lid kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot opschorting van haar recht op uitkering van 13 juni 2019, zodat enkel de intrekking van het recht op een bijstandsuitkering op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet volgend op deze opschorting ter beoordeling voorligt.
6.2.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3293) overweegt de rechtbank dat in het kader van een op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet genomen besluit uitsluitend ter beoordeling staat of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. De verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
6.3.
De rechtbank overweegt dat het college aan het besluit ten grondslag heeft gelegd dat eiseres de gevraagde inlichtingen niet tijdig heeft verstrekt en dat zij onvoldoende heeft meegewerkt.
6.4.
Ten aanzien van het niet tijdig overleggen van de inlichtingen overweegt de rechtbank als volgt.
Het college doet onderzoek naar de woon- en leefsituatie van eiseres, omdat er aanwijzingen zijn dat eiseres niet zou wonen op haar uitkeringsadres. Het college heeft in dat kader gevraagd om de gegevens van de persoonlijke OV-chipkaart, ten einde mede door middel van de reisbewegingen te kunnen vaststellen of eiseres woonachtig is op haar adres in [plaatsnaam]. Eiseres heeft deze gevraagde stukken niet overgelegd en gesteld dat sprake is van schending van de persoonlijke levenssfeer en dat het college deze stukken niet kon vragen. De rechtbank volgt deze stelling van eiseres niet.
De reisgegevens van eiseres zijn opgevraagd met het doel onderzoek te verrichten naar de rechtmatigheid van de aan haar verstrekte bijstandsuitkering. Dit doel kan worden aangemerkt als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, waaronder mede moet worden begrepen het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen. Dit doel is gerechtvaardigd.
Het opvragen van de reisgegevens van eiseres kan de toets van de subsidiariteit doorstaan. Door eiseres is niet aangevoerd, en de rechtbank is ook niet gebleken dat er voor het verkrijgen van (extra) bewijsmiddelen niet een voor eiseres (veel) minder ingrijpend middel ten dienste stond om de woonsituatie van eiseres te onderzoeken.
Het opvragen van de reisgegevens over een periode van ruim vijf maanden kan ook de toets van de proportionaliteit doorstaan. Het college heeft de reisgegevens niet opgevraagd om al de gangen van eiseres na te gaan, maar om, aan de hand van de geraadpleegde relevante in- en uitstapgegevens, haar gebruikelijke reispatroon vast te stellen en zo aanknopingspunten te vinden voor de beantwoording van de vraag waar zij feitelijk haar hoofdverblijf had.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevraagde stukken dan ook relevant voor het vaststellen van het recht op een bijstandsuitkering. Vaststaat dat eiseres deze gegevens niet binnen de in het opschortingsbesluit gestelde termijn aan het college heeft verstrekt, zodat het college op grond artikel 54, vierde lid van de Participatiewet tot intrekking van de bijstandsuitkering kon overgaan. Noch gesteld, noch gebleken is dat eiseres niet in staat was deze stukken te verstrekken.
7. Nu reeds op grond van het vorenstaande terecht tot intrekking van de bijstandsuitkering is overgegaan, behoeft de medewerkingsverplichting geen bespreking meer.
8. Gelet op het bovenstaande, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier op 18 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.