ECLI:NL:RBMNE:2020:6040

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1574 en 20_1989
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen inkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Almere, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder, waarbij zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) werd ingetrokken en herzien over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 mei 2018. De intrekking vond plaats vanwege verzwegen inkomsten, terwijl de herziening betrekking had op de te veel betaalde bijstand. Eiser betwistte de besluiten en voerde aan dat hij slechts vergoedingen voor reis- en maaltijdkosten had ontvangen tijdens zijn proefdagen bij een koeriersbedrijf.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gehandeld door uit te gaan van de gegevens van de Belastingdienst, zoals deze in Suwinet waren vastgelegd. Eiser was niet in staat gebleken om objectieve bewijsstukken over te leggen die de juistheid van de gegevens uit Suwinet konden betwisten. De rechtbank concludeerde dat de intrekking en herziening van de bijstand rechtmatig waren en dat de terugvordering van de te veel betaalde bijstand ook gerechtvaardigd was. Eiser had geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de terugvordering, waardoor het bestreden besluit ook in dat opzicht standhield.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1574, UTR 20/1989

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.E.C. Botman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht op bijstand
van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken over de periode van 1 januari
2018 tot en met 31 maart 2018 vanwege verzwegen inkomsten. Over de periode van 1 april
2018 tot en met 31 mei 2018 heeft verweerder het recht op bijstand herzien.
Bij besluit van 30 oktober 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder de teveel betaalde
bijstand over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 mei 2018 teruggevorderd tot een
bedrag van € 4.549,90.
Bij besluiten van 3 april 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van
eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden
besluit over het primaire besluit I is geregistreerd onder UTR 20/1989. Het beroep tegen het
bestreden besluit over het primaire besluit II is geregistreerd onder UTR 20/1574.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2020 door middel van een
Skype-beeldverbinding. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen
loongegevens van Suwinet in te dienen. Verweerder heeft deze gegevens op
16 september 2020 ingebracht. Bij brief van 22 september 2020 heeft eiser
hierop gereageerd.
De rechtbank heeft partijen vervolgens op 13 oktober 2020 medegedeeld
voldoende geïnformeerd te zijn en voornemens te zijn zonder nadere zitting uitspraak te
doen, tenzij een van de partijen binnen vier weken aangeeft mondeling te willen worden
gehoord.
Bij het uitblijven van een reactie, heeft de rechtbank op 17 november 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Over de intrekking- en herziening
1. Eiser voert aan dat verweerder het recht op bijstand onterecht heeft herzien en ingetrokken. Hij heeft in de betreffende periode twee keer in de maand een proefdag gehad bij [A] , handelend onder de naam [koeriersbedrijf] . In deze periode heeft hij alleen een vergoeding voor reis-en maaltijdkosten ontvangen. Ook [A] heeft dit schriftelijk verklaard. Voor eiser is niet duidelijk hoe het kan dat [A] verloonde uren aan de Belastingdienst heeft opgegeven, terwijl hij geen salaris en salarisstroken heeft ontvangen. Gelet op voormelde bijzondere omstandigheden mocht verweerder niet alleen van de gegevens van de Belastingdienst in Suwinet uitgaan, maar had verweerder nader onderzoek moeten doen naar de beweerde werkzaamheden en verloonde uren van eiser. Door een dergelijk onderzoek na te laten moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het recht op bijstand terecht heeft ingetrokken en herzien. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [1] mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van de gegevens van het Suwinet. Anders dan eiser stelt, is het dan aan hem om aan te tonen dat deze gegevens niet kloppen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft geen objectieve bewijsstukken in het geding gebracht, op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van de informatie zoals die uit Suwinet blijkt. De gecorrigeerde aangifte inkomstenbelasting 2018 maakt dat niet anders. Niet is gebleken dat de Belastingdienst die aangifte heeft gevolgd.
Over de terugvordering
3. Gelet op r.o. 2 was verweerder was dan ook gehouden de ten onrechte ontvangen bijstand van eiser terug te vorderen. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden tegen de terugvordering aangevoerd, zodat ook in zoverre het bestreden besluit in rechte stand houdt.
4. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
is verhinderd om te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789, 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:637 en 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3293.