ECLI:NL:CRVB:2017:3241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen bankrekeningen en de gevolgen voor het recht op bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege verzwegen bankrekeningen met een saldo dat de vermogensgrens overschrijdt. Appellant ontving sinds 22 augustus 2012 bijstand, maar na een signaal van het inlichtingenbureau dat hij over een aanzienlijk vermogen beschikte, heeft de gemeente Amsterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking van een en/of-rekening met een saldo van € 17.013,96 en een ING-rekening met een saldo van € 11.057,-. Appellant heeft geen bankafschriften overgelegd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de intrekking van de bijstand ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskosten heeft toegekend en dat het college de terugvordering had moeten beperken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad concludeerde dat appellant in de te beoordelen periode beschikte over vermogen boven de vrij te laten grens, waardoor het recht op bijstand op nihil had kunnen worden vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank geen aanleiding had moeten zien om het college te veroordelen in de proceskosten, maar dat het college wel in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld voor de kosten in beroep en hoger beroep.