In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich in 2004 ziek had gemeld, ontving een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv beëindigde de WGA-uitkering per 13 augustus 2014, na een herbeoordeling door een verzekeringsarts. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat uiteindelijk leidde tot een rechtszaak.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berustte. Appellant voerde aan dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) dat door het Uwv werd gebruikt, niet correct was en in strijd met de Wet WIA en de Algemene wet bestuursrecht. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht gebruik had gemaakt van het CBBS-systeem en dat de medische beoordeling van appellant adequaat was uitgevoerd.
De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies, ondanks de beperkingen van appellant, geschikt waren en dat de beëindiging van de WGA-uitkering gerechtvaardigd was. De Raad wees erop dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet leidde tot een ander oordeel over zijn geschiktheid voor de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.