ECLI:NL:CRVB:2014:2742
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op basis van de Wet WIA en arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op basis van de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Appellant, die als onderhoudsmonteur werkte, heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege klachten aan zijn rechterarm en schouder. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 28 juni 2011 geen recht op uitkering heeft, wat door de rechtbank is bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is vastgesteld en dat hij niet geschikt is voor de geduide functies, mede vanwege zijn laag opleidingsniveau en leesproblemen.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De Raad heeft de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige in overweging genomen en is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geschikt is voor de functies van magazijnmedewerker, expeditiemedewerker, productie-medewerker industrie en snackbereider. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te raadplegen, aangezien de ingebrachte rapporten van appellant niet voldoende onderbouwd zijn om de eerdere oordelen te weerleggen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 13 augustus 2014.