ECLI:NL:CRVB:2017:3052
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de veronderstelde ouderlijke bijdrage in het kader van studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de veronderstelde ouderlijke bijdrage van appellant voor zijn dochter, vastgesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De minister had de ouderlijke bijdrage voor de periode van september tot en met december 2015 vastgesteld op € 182,48 per maand, maar dit bedrag werd later verhoogd naar € 255,55 per maand. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat er geen rekening werd gehouden met het besteedbaar inkomen van gescheiden ouders, wat volgens hem leidde tot een onredelijke situatie voor zijn dochter.
De Raad oordeelde dat de wetgever ervoor heeft gekozen om het toetsingsinkomen van de ouders, in dit geval het belastbaar loon van appellant, bepalend te maken voor de vaststelling van de veronderstelde ouderlijke bijdrage. De Raad bevestigde dat de wet geen ruimte biedt om van dit toetsingsinkomen af te wijken, en dat de veronderstelde ouderlijke bijdrage slechts een rekeneenheid is voor de bepaling van de aanspraak op een aanvullende beurs. De Raad concludeerde dat er geen schending van enig verdragsrecht was en dat de aangevallen uitspraken van de rechtbank moesten worden bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en J.P.A. Boersma als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 6 september 2017.