ECLI:NL:CRVB:2017:2963

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
15/5338 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van invaliditeit en de rol van verzekeringsartsen in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de appellant, een beroepsmilitair, bezwaar maakte tegen de beëindiging van zijn militair invaliditeitspensioen door de Minister van Defensie. De appellant, die lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn militaire dienst, betwistte de beslissing van de minister om zijn invaliditeit met dienstverband te herzien. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister voldoende informatie had om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen, ook al was de bezwaarverzekeringsarts niet persoonlijk bij de appellant op onderzoek geweest. De Raad bevestigde dat de rapportages van de verzekeringsartsen, waaronder die van A.M. Koop en I.P.L. Koperberg, adequaat waren en dat de minister zich op deze rapportages mocht baseren voor de vaststelling van de mate van invaliditeit. De Raad oordeelde dat de minister de diagnose van de behandelende artsen niet hoefde te volgen als er voldoende andere medische gegevens beschikbaar waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

15/5338 MPW
Datum uitspraak: 10 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 juni 2014, 14/11265 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.L.C. Habets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.J.F. Geertsen, advocaat, en drs. J.L.M. Schoutrop. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Engels Linssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als beroepsmilitair van juli 1994 tot januari 1995 uitgezonden geweest naar het voormalig Joegoslavië in het kader van Dutchbat II en van juli 1999 tot januari 2000 naar Kosovo. De minister heeft aanvaard dat appellant lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) die verband houdt met de uitoefening van de militaire dienst. Voor de aandoening van het spijsverteringskanaal is geen dienstverband aanvaard. Aan appellant is met ingang van 26 februari 2004 een militair invaliditeitspensioen toegekend naar een mate van invaliditeit met dienstverband van 40%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden, waarvan verzekeringsarts I.P.L. Koperberg op 17 januari 2012 rapport heeft uitgebracht. Hierbij is gebruik gemaakt van de bevindingen uit het rapport van psychiater M.J. van Weers. De conclusie van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is dat appellant lijdt aan partiële PTSS waarvoor dienstverband wordt aanvaard en daarnaast aan een aandoening van het spijsverteringskanaal, persoonlijkheidsproblematiek en een aanpassingsstoornis NAO waarvoor geen dienstverband wordt aanvaard. De mate van invaliditeit met dienstverband bedraagt 5%. Verandering van de mate van invaliditeit wordt niet aannemelijk geacht. Omdat sprake is van een invaliditeit van minder dan 10% heeft de minister op grond van de uitkomsten van dit onderzoek bij besluit van 23 januari 2012 het militair invaliditeitspensioen met ingang van 1 juni 2012 beëindigd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 januari 2012. Hij heeft daarbij een rapportage overgelegd van de psychiatrische expertise van psychiater Schoutrop. Deze concludeert dat appellant lijdt aan PTSS met persoonlijkheidsverandering. Verzekeringsarts A.M. Koop heeft naar aanleiding van deze rapportage op 18 augustus 2014 een advies uitgebracht aan de minister en aanvullend gereageerd bij brief van 28 oktober 2014.
1.4.
Bij besluit van 4 november 2014 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 23 januari 2012 gegrond verklaard en de mate van invaliditeit vastgesteld op 16,25%. Daarbij is aanvaard dat sprake is van PTSS met bijbehorende persoonlijkheidsverandering. Het militair invaliditeitspensioen zal met ingang van 1 juni 2012 worden berekend naar een percentage van 17%. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op de bevindingen van verzekeringsarts Koop.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de minister de diagnose van Van Weers niet heeft gevolgd niet wil zeggen dat de rapportage van Van Weers iedere relevantie moet worden ontzegd wat betreft de beoordeling van appellants beperkingen als gevolg van de PTSS. Verzekeringsarts Koop mocht van deze rapportage gebruik maken omdat het onderzoek van Van Weers dichtbij de peildatum lag. Van belang is dat Koop zich zeker niet uitsluitend op de rapportage van Van Weers heeft gebaseerd, maar ook op de rapportages van Koperberg en Schoutrop. De rechtbank is verder van oordeel dat de rapportage van Koperberg niet gebrekkig of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dit geldt ook voor de rapportage van Koop. Koop had voldoende informatie van rond de peildatum voorhanden om een schatting te maken van de beperkingen van appellant als gevolg van de PTSS op de peildatum 1 juni 2012. Koop heeft de toegekende scores, alle medische gegevens in aanmerking genomen, deugdelijk, consistent en inzichtelijk onderbouwd en heeft de visie van Schoutrop op de mate van de medische beperkingen overtuigend weersproken. De minister mocht zich daarom bij de vaststelling van de mate van invaliditeit baseren op de rapportage van Koop. De mate van invaliditeit is met een percentage van 16,25% niet onderschat.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat de bezwaarverzekeringsarts hem ten onrechte niet persoonlijk heeft onderzocht. Dit betoog slaagt niet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3306) betekent de enkele omstandigheid dat een zelfstandig medisch onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts achterwege is gebleven, niet dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. In dit geval beschikte de verzekeringsarts Koop over voldoende informatie om tot een zorgvuldige beoordeling te komen, waarbij zij gebruik heeft gemaakt van informatie van de behandelende artsen, van de rapportage van Schoutrop en van de rapportages van verzekeringsarts Koperberg en psychiater Van Weers.
4.2.
Verzekeringsarts Koop heeft in haar adviezen van 18 augustus 2014 en 28 oktober 2014 gemotiveerd waarom de diagnose van Schoutrop, die luidt dat appellant niet lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis maar aan PTSS met bijbehorende persoonlijkheidseigenschappen, dient te worden gevolgd. Bij het vaststellen van de beperkingen op de peildatum heeft zij gebruik gemaakt van de medische gegevens en de anamnese uit de rapportages van Koperberg en de door Koperberg geraadpleegde psychiater Van Weers. Met de minister en de rechtbank, en anders dan appellant, is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat Koperberg de
- onjuiste - diagnose van Van Weers heeft overgenomen, niet met zich brengt dat Koop geen gebruik mocht maken van deze rapportages voor het vaststellen van de beperkingen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de beschrijvingen van de beperkingen in de rapportages van Koperberg en Van Weers helder en gedetailleerd zijn. Gesteld noch gebleken is dat die beperkingen onjuist zijn beschreven. De verzekeringsarts mocht dan ook uitgaan van de beperkingen zoals beschreven door Koperberg en Van Weers.
4.3.
Namens appellant heeft Schoutrop betoogd dat uitgegaan dient te worden van de door hem gegeven hogere scores, omdat (de schattingsmethodiek van) het PTSS Protocol geen recht doet aan de beleving van de betrokkenen. Dit betoog slaagt niet. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 13 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3830). Daarin is overwogen dat het PTSS Protocol over het geheel genomen geen dusdanige gebreken vertoont dat het niet of slechts onder toepassing van een correctiefactor aan een invaliditeitsbeoordeling ten grondslag mag worden gelegd. Het protocol als zodanig kan de voor een wet in materiële zin geldende terughoudende rechterlijke toetsing doorstaan.
4.4.
In de rapportage van Schoutrop ziet de Raad geen grond om de door verzekeringsarts Koop gemaakte inschatting van de beperkingen van appellant in twijfel te trekken. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat Schoutrop op de subrubrieken slapen en seksuele functie aanzienlijk hogere scores geeft, terwijl aan de voorwaarden voor die hogere scores niet wordt voldaan. Wat betreft de subrubriek slapen wordt aan de voorwaarden voor het scoren in
klasse 3 niet voldaan, omdat geen sprake is van slaapmedicatie. Wat betreft de beperkingen in de subrubriek seksuele functie wijst de Raad op zijn rechtspraak dat voor het aannemen daarvan voldoende is dat de seksuele problematiek door bijvoorbeeld de behandelend psychiater als een afzonderlijk probleem is gesignaleerd en de behandeling zich daartoe uitstrekt. De voorwaarde van (daadwerkelijke) behandeling kan in zijn algemeenheid niet als onredelijk worden aangemerkt (uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2870). Van een seksueel disfunctioneren waarvoor appellant wordt behandeld, is echter geen sprake, zodat niet ten onrechte is gekozen voor klasse 0. Ook overigens ziet de Raad geen aanleiding voor twijfel aan de inschatting van de beperkingen door verzekeringsarts Koop, dit gelet op de toelichting op de gegeven scores in het advies van verzekeringsarts Koop van 18 augustus 2014 en 28 oktober 2014, bezien in het licht van de beschikbare medische informatie.
4.5.
Gelet op wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, mocht de minister de vaststelling van de beperkingen volgen zoals die door verzekeringsarts Koop heeft plaatsgevonden. Gelet op met name het overwogene onder 4.3 en 4.4 ziet de Raad geen noodzaak tot nader onderzoek naar die beperkingen door een onafhankelijk deskundige, en wijst hij het verzoek van appellant om alsnog zo’n deskundige te benoemen dan ook af.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.T. Boerlage en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A. Mansourova

HD