ECLI:NL:CRVB:2017:2963
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van invaliditeit en de rol van verzekeringsartsen in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de appellant, een beroepsmilitair, bezwaar maakte tegen de beëindiging van zijn militair invaliditeitspensioen door de Minister van Defensie. De appellant, die lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn militaire dienst, betwistte de beslissing van de minister om zijn invaliditeit met dienstverband te herzien. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de minister voldoende informatie had om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen, ook al was de bezwaarverzekeringsarts niet persoonlijk bij de appellant op onderzoek geweest. De Raad bevestigde dat de rapportages van de verzekeringsartsen, waaronder die van A.M. Koop en I.P.L. Koperberg, adequaat waren en dat de minister zich op deze rapportages mocht baseren voor de vaststelling van de mate van invaliditeit. De Raad oordeelde dat de minister de diagnose van de behandelende artsen niet hoefde te volgen als er voldoende andere medische gegevens beschikbaar waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.