ECLI:NL:CRVB:2016:2870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
15/5590 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van militair invaliditeitspensioen en beoordeling van beperkingen in relatie tot PTSS

In deze zaak gaat het om de herziening van het militair invaliditeitspensioen van een appellant die lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS), depressie en paniekstoornis. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de herziening van het pensioen naar een mate van invaliditeit van 46,25% onterecht is. De Raad stelt dat de rapportage van psychiater-psychotherapeut J.M.V. Mulder, die een invaliditeit van 62% concludeert, niet geheel genegeerd kan worden, ondanks dat deze niet volledig voldoet aan de uitvoeringsrichtlijnen van het PTSS Protocol. De Raad komt tot de conclusie dat de mate van invaliditeit met dienstverband per 1 september 2013 op 50% moet worden vastgesteld, uitgaande van een score van 3 voor slapen en 2 voor seksuele functie. De rechtbank had eerder de invaliditeit vastgesteld op 55,42%, maar de Raad vernietigt deze uitspraak gedeeltelijk. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd voor het overige, en er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien het hoger beroep deels gegrond is.

Uitspraak

15/5590 MPW
Datum uitspraak: 28 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
10 juli 2015, 14/10938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld
.
Betrokkene heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Engels Linssen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is in 1995 en 2000 als militair uitgezonden geweest naar Bosnië. Appellant heeft aanvaard dat betrokkene lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS), een depressie en een paniekstoornis met agorafobie, die verband houden met de uitoefening van de militaire dienst. Bij besluit van 16 oktober 2008 is hem met ingang van
3 april 2007 een militair invaliditeitspensioen toegekend naar een mate van invaliditeit
van 75%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft op 6 maart 2013 een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de minister bij besluit van 4 juni 2013 de mate van invaliditeit met dienstverband per 1 september 2013 vastgesteld op 45%, met een bijzondere invaliditeitsverhoging van 10% vanaf 12 februari 2013. Vastgesteld is dat sprake is van een eindtoestand. Het hiertegen gerichte bezwaar van betrokkene is bij besluit van 28 oktober 2014 (bestreden besluit) deels gegrond verklaard en de mate van invaliditeit per 1 september 2013 is daarbij om berekeningstechnische redenen op 46,25% vastgesteld.
1.3.
Betrokkene heeft in beroep een psychiatrische rapportage van 23 december 2014 overgelegd van J.M.V. Mulder, psychiater-psychotherapeut. Mulder concludeert daarin tot een mate van invaliditeit met dienstverband van 62%. Appellant heeft hierin geen aanleiding gezien voor een andere conclusie. Appellant heeft zich hierbij gebaseerd op het advies van de verzekeringsarts, medisch adviseur A.M. Koop, van 17 februari 2015. Deze concludeert dat de door Mulder vastgestelde beperkingenklasse en de mate van invaliditeit niet kunnen worden overgenomen, omdat hij alleen ingaat op het huidige functioneren van betrokkene en niet op de situatie ten tijde van de peildatum. Bovendien zijn de beperkingenscores niet conform de uitvoeringsrichtlijnen van het PTSS Protocol tot stand gekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het primaire besluit van 4 juni 2013 herroepen voor wat betreft de mate van invaliditeit met dienstverband, de mate van invaliditeit met dienstverband per 1 september 2013 vastgesteld op 55,42% en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het rapport van Mulder meer betekenis toekomt dan appellant voorstaat. De in het rapport van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek gegeven beschrijving van de situatie van betrokkene in relatie tot de in het PTSS Protocol opgenomen beoordelings(sub)rubrieken en de door Mulder gegeven beschrijving daarvan vergelijkend met de beschrijving van die (sub)rubrieken, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat de zijdens de minister gehanteerde scores op de subrubrieken sociale activiteiten en omgaan met stressvolle gebeurtenissen niet passend te achten. De zeer beknopte beschrijving in het medisch rapport ten aanzien van de rubriek sociale activiteiten (“sterke neiging tot isolement”) geeft met de nadere omschrijving van Mulder op dit punt aanleiding hier een score 4 passend te achten. Ten aanzien van de subrubriek slapen geeft, mede in het licht van de uitspraak van 12 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:371), het - gedeeltelijk - stoppen met slaapmedicatie gezien de overige beschrijving van de ernstige slaapproblemen van betrokkene geenszins aanleiding voor het toekennen van een lagere score dan 4. Ten slotte acht de rechtbank de interpretatie van appellant van de jurisprudentie met betrekking tot de seksuele functie, te weten dat hier een afzonderlijke behandeling voor zou moeten plaatsvinden, niet juist. Voor het scoren in de subrubriek seksuele functie is reeds voldoende dat de seksuele problematiek door een professioneel deskundige als een afzonderlijk probleem is gesignaleerd. In het geval van betrokkene is hiervan, blijkens de brief van 14 januari 2015 van de klinisch
psycholoog-psychotherapeut Hafkenscheid en het rapport van Mulder, zeker sprake. Bovendien is daarin naar voren gebracht en ter zitting aannemelijk gemaakt dat deze problematiek tot een echtscheiding heeft geleid. Score 4 is daarom op zijn plaats.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellant en met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat Mulder in zijn rapportage is uitgegaan van de actuele situatie en bij de bepaling van de scores niet is uitgegaan van de uitvoeringsrichtlijnen van het PTSS Protocol, niet maakt dat aan de rapportage van Mulder geheel geen betekenis toekomt. Hierbij wijst de Raad erop dat de beschrijving van de beperkingen van betrokkene in lijn is met de beperkingen zoals deze in eerdere rapportages zijn beschreven.
4.2.
De beroepsgronden van appellant zijn gericht tegen de scores die de rechtbank heeft toegekend in de subrubrieken 3 (slapen), 4 (seksuele functie) en 6 (sociale activiteiten). Betrokkene heeft in reactie hierop betoogd dat de rechtbank heeft nagelaten de subrubriek 10 (omgaan met stressvolle gebeurtenissen) te waarderen met een score 4 en heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak op dit punt te verbeteren.
Slapen
4.3.
Wat betreft de beperkingen in het slapen heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank betrokkene ten onrechte heeft ingedeeld in klasse 4. Betrokkene dient volgens appellant te worden ingedeeld in klasse 2. Volgens de omschrijving in het PTSS Protocol gaat het in die klasse om gevallen waarin drie dagen of vaker per week sprake is van later inslapen en/of korter doorslapen en/of soms, echter niet elke dag nachtmerrie(s), zich uitend in doorslaapstoornissen. Aan de voorwaarden voor het scoren in klasse 3 of 4 wordt niet voldaan, omdat geen sprake is van slaapmedicatie en er ook geen sprake is van dagelijkse nachtmerries in combinatie met evidente beperkingen in het dagelijks functioneren.
4.4.
Betrokkene heeft in hoger beroep nogmaals betoogd dat ten tijde van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 6 maart 2013 slechts tijdelijk geen slaapmedicatie werd voorgeschreven. Dit hield mede verband met het feit dat de betreffende slaapmedicatie (Temazepam) wegens de verslavende werking ervan maximaal vier weken gebruikt mag worden, waarna een stopfase van zes weken volgt. Daarom is volgens betrokkene wel degelijk sprake van min of meer permanente slaapmedicatie. Met het gebruik van Prazosine is hij gestopt in verband met oogklachten.
4.5.
Appellant heeft het onder 4.4 weergegeven betoog niet weersproken. Uit de adviezen van de verzekeringsarts blijkt bovendien niet dat specifiek aandacht is besteed aan een tijdelijke stopfase. Omdat in de gedingstukken geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de conclusie dat betrokkene elke nacht nachtmerries heeft en op ongelegen momenten in slaap valt is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat aan de criteria voor klasse 4 niet wordt voldaan. Deze beroepsgrond treft dus doel. Nu op grond van de gedingstukken echter wel aannemelijk is dat betrokkene gemiddeld drie dagen of vaker per week later inslaapt, korter doorslaapt en niet fit opstaat, is aannemelijk dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor indeling in klasse 3.
4.6.
Het hoger beroep slaagt in zoverre.
Seksuele functie
4.7.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of voor het scoren in de subrubriek seksuele functie een vereiste is dat betrokkene wordt behandeld voor het verlies aan functioneren op seksueel gebied. Appellant heeft, onder verwijzing naar het PTSS Protocol en de uitspraken van 13 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3825 en ECLI:NL:CRVB:2014:3830), betoogd dat dit het geval is. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat uit genoemde uitspraken volgt dat reeds voldoende is dat het als een afzonderlijk probleem wordt gesignaleerd.
4.8.
Het PTSS Protocol geeft bij deze subrubriek aan dat het gaat om nauwelijks objectiveerbare gegevens en dat alleen kan worden gescoord indien duidelijk blijkt dat voor dit probleem specifieke/behandeling/hulp is gezocht bij een professioneel deskundige. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, vat appellant het vereiste in het PTSS Protocol niet zo strikt op dat specifieke en gerichte behandeling door een seksuoloog moet hebben plaatsgevonden. Voldoende is reeds dat de seksuele problematiek door bijvoorbeeld de behandelend psychiater als een afzonderlijk probleem is gesignaleerd en de behandeling zich daartoe uitstrekt
(uitspraak van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830). De Raad voegt daaraan thans nog toe dat de voorwaarde van (daadwerkelijke) behandeling voor dit probleem in zijn algemeenheid niet als onredelijk kan worden aangemerkt.
4.9.
Wat betreft de beperkingen in de seksuele functie heeft appellant betoogd dat de rechtbank betrokkene ten onrechte heeft ingedeeld in klasse 4. Betrokkene dient volgens appellant te worden ingedeeld in klasse 0, omdat niet is voldaan aan de bepaling in het PTSS Protocol dat in deze subrubriek alleen wordt gescoord indien duidelijk uit eerdere verslaglegging blijkt dat voor dit probleem specifieke behandeling/hulp is gezocht bij een professioneel deskundige.
4.10.
Betrokkene heeft gemotiveerd toegelicht dat in het behandeltraject in de eerste plaats de nadruk is gelegd op het hanteren van zijn agressie thuis om een stabiele situatie tot stand te brengen met het oog op de kinderen. Wel is het probleem in ieder gesprek aan de orde geweest en heeft het ook in de partnertherapie bij het Sinai Centrum een rol gespeeld. Ook heeft behandeling met viagra plaatsgevonden. Mede in het licht van de bijwerkingen en de overige problematiek heeft deze medicatie niet het gewenste resultaat gehad, aldus betrokkene.
4.11.
Appellant heeft ter zitting verklaard dat geen aanleiding bestaat om aan de onder 4.10 weergegeven toelichting van betrokkene te twijfelen en dat in het geval van betrokkene de behandeling met medicatie en het bespreken van de seksuele problematiek in de partnertherapie kan worden aangemerkt als een behandeling. De verzekeringsarts is hier in zijn adviezen niet op ingegaan. Naar het oordeel van de Raad is de behandeling zoals betrokkene deze heeft gevolgd aan te merken als een voldoende specifieke behandeling bij een professioneel deskundige. Anders dan de rechtbank is de Raad evenwel van oordeel dat aan de criteria voor klasse 4 niet wordt voldaan. Uit de medische gegevens blijkt dat structureel sprake is van seksueel disfunctioneren, maar dat betrokkene - zij het incidenteel - nog wel tot seksuele handelingen komt. Dit maakt dat betrokkene voldoet aan de criteria voor klasse 2.
4.12.
Het hoger beroep slaagt in zoverre.
Sociale activiteiten
4.13.
Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank betrokkene wat betreft de beperkingen op het gebied van sociale activiteiten ten onrechte heeft ingedeeld in klasse 4. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat de aangevallen uitspraak op dit punt inconsistent is, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat onvoldoende aanleiding bestaat om de score in deze subrubriek niet passend te achten, maar vervolgens toch een score 4 passend acht op basis van het rapport van Mulder. Dit betoog slaagt. Met appellant is de Raad van oordeel dat uit de medische gegevens niet kan worden afgeleid dat betrokkene zo zwaar is beperkt dat hij voldoet aan de criteria voor klasse 4. Appellant heeft betrokkene niet ten onrechte ingedeeld in klasse 3.
4.14.
Het hoger beroep slaagt in zoverre.
Omgaan met stressvolle gebeurtenissen
4.15.
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de score in de subrubriek omgaan met stressvolle gebeurtenissen vast te stellen op 4. Betrokkene heeft echter geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Daaruit volgt dat de omvang van het geding in hoger beroep wordt bepaald door de gronden die appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd. Wat betrokkene, anders dan bij wijze van verweer, heeft aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank over de scores op de subrubrieken, kan, nu die gronden niet nauw verweven zijn met de door appellant aangevoerde gronden, dus niet bij de beoordeling door de Raad worden meegenomen
5. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover de mate van invaliditeit met dienstverband per 1 september 2013 is vastgesteld op 55,42%. Uitgaande van een score 3 voor slapen en een score 2 voor seksuele functie, dient de mate van invaliditeit met dienstverband te worden vastgesteld op 50%. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Nu het hoger beroep deels gegrond is, bestaat er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van betrokkene.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de mate van invaliditeit van betrokkene met
dienstverband per 1 september 2013 is vastgesteld op 55,42%;
- stelt de mate van invaliditeit van betrokkene met dienstverband per 1 september 2013 vast
op 50%;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en M.T. Boerlage en
J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C. Moustaïne

HD