Uitspraak
mr. drs. C.M. Prade, mr. R. Maas en G. Venekamp.
OVERWEGINGEN
20 mei 2014 heeft de minister het ontslag van verzoeker per 1 mei 2011 gehandhaafd onder wijziging van de grondslag en de motivering. Het ontslag is, onder verwijzing naar artikel 99, eerste lid, van het ARAR, gebaseerd op een vertrouwensbreuk. Bij uitspraak van 20 mei 2015 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 mei 2014 ongegrond verklaard.
oud-collega’s van verzoeker, waaruit volgens hem blijkt dat hij wel degelijk al begin juni 2010 - en niet pas op 8 maart 2011, na het voornemen tot ontslag - zijn melding van een vermoeden van een integriteitsschending heeft gedaan bij zijn leidinggevende K en dat verzoeker daarmee zijn ontslag heeft ingeleid. Volgens verzoeker is hij als klokkenluider in strijd met artikel 2 van het Besluit melden en vermoeden van misstand bij Rijk en Politie (Klokkenluidersregeling) ontslagen.
10 december 2015 volgt immers dat de houding en het gedrag van verzoeker zelf het vertrouwen in zijn persoon dusdanig hebben ondermijnd dat er geen basis meer bestond voor een vruchtbare samenwerking. Artikel 2, eerste en derde lid, van de Klokkenluidersregeling staat in zo’n geval niet aan ontslagverlening in de weg. Verder kan er niet aan voorbij worden gegaan dat de melding die verzoeker op 8 maart 2011 heeft gedaan en die onder meer zag op het met de dienstauto naar school brengen van de kinderen van K, bij brief van 28 maart 2011 is afgedaan. Uit die brief blijkt dat de melding door het Bureau Beveiligingsambtenaar (BVA) is onderzocht, dat uit het door BVA uitgevoerde vooronderzoek ten aanzien van alle vermoedens van integriteitsschendingen is gebleken dat er geen sprake was van ontoelaatbaar handelen, en dat er aldus geen noodzaak was een nader feitenonderzoek in te stellen.