ECLI:NL:CRVB:2017:2590
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten eigen bijdrage rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 17 december 2014 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand, maar zijn aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college stelde dat er geen bijstand kon worden verleend voor schulden en dat de aanvraag niet tijdig was ingediend. De appellant had een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand, maar de factuur voor de kosten van rechtsbijstand was niet ingediend. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat de wet niet voorschrijft dat de aanvraag om bijstand binnen drie maanden ingediend dient te worden en dat hij de factuur wel had ingediend, maar dat deze door het college was kwijtgeraakt. De Raad overwoog dat volgens de wet bijzondere bijstand alleen kan worden verleend voor kosten die zijn opgekomen na de aanvraag. De Raad bevestigde dat de aanvraag van de appellant te laat was ingediend, omdat deze betrekking had op een toevoeging die eerder was verleend. De Raad oordeelde dat het college het buitenwettelijk begunstigend beleid niet had hoeven toepassen, omdat de appellant niet had aangetoond dat hij de factuur tijdig had ingediend.
De Raad concludeerde dat de gronden van de appellant niet slaagden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.