Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats] , eiser,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
6 maanden voor de aanvraag zijn opgekomen. Om deze reden bestaat geen recht op een vergoeding middels de bijzondere bijstand. Voor het overige geldt dat eiser enkel de toevoegingen bij de aanvraag om bijzondere bijstand heeft gevoegd. De voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke facturen van de gemachtigde van eiser ontbreken. Aan de in bezwaar overgelegde factuur van 17 maart 2020 kent verweerder geen betekenis toe omdat deze alleen is opgesteld voor deze procedure en door de gemachtigde van eiser uit zijn administratie verwijderd wordt na afloop daarvan.
Volgens vaste rechtspraak dient buitenwettelijk begunstigend beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst (zie bijvoorbeeld de in 4.2 genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep). Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd en dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
10-05-2019 en 14-5-2019 aangevoerd dat het vereiste in artikel 3.1 van de Beleidsregels dat de kosten niet langer dan zes maanden voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt of opgekomen, niet was opgenomen in de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2018 en dat verweerder dat vereiste niet mag toepassen op toevoegingen die zijn afgegeven onder de gelding van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2018. Dat betoog slaagt niet.
De Beleidsregels zijn in werking getreden op 1 oktober 2019. In artikel 12.2 van de Beleidsregels is bepaald dat de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2018 van toepassing blijven op aanvragen om bijzondere bijstand die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregel zijn ingediend. Eiser heeft zij aanvraag op 15 november 23019 ingediend. Verweerder heeft dan ook in overeenstemming met dit overgangsrecht gehandeld door de Beleidsregels toe te passen op de aanvraag van eiser.
Dat eiser bestuurder van deze vereniging is en stelt hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor schulden die de vereniging maakt, kan niet leiden tot een andere conclusie nu ook die omstandigheid niet maakt dat de kosten die door de vereniging zijn gemaakt noodzakelijke kosten van het bestaan voor eiser zijn. Dat eiser, zoals de rechtbank zijn betoog begrijpt, in het kader van de algemene bijstand wel de baten van de vereniging krijgt toegerekend omdat hij kan beschikken over de bankrekening van de vereniging, betekent niet dat de kosten van de vereniging noodzakelijke kosten van het bestaan van eiser zijn.
Beslissing
.