In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Ergec, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat zijn studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) had herzien. De herziening was gebaseerd op een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, uitgevoerd door controleurs van een privaat bedrijf. De Raad oordeelde dat het toezicht op de naleving van de Wsf 2000 een overheidstaak is en dat het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten de overheid met terughoudendheid moet gebeuren. De Raad concludeerde dat de bevindingen van het onderzoek, dat mede was verricht door een onbevoegde controleur, onrechtmatig waren verkregen en als bewijs niet konden worden gebruikt. Hierdoor ontbrak een voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van de minister dat de appellant niet op het juiste adres stond ingeschreven. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, waarbij het besluit van 18 april 2014 werd herroepen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en wettelijke rente aan de appellant.