ECLI:NL:CRVB:2017:2514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
15-7489 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bezoldiging operationeel specialist A en salarisschaal 9

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de korpschef van politie met betrekking tot haar bezoldiging als operationeel specialist A. Appellante verzocht om haar met terugwerkende kracht per 1 december 2012 in te delen in salarisschaal 9, maar dit verzoek werd afgewezen door de korpschef. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de korpschef ten onrechte heeft gesteld dat appellante geen recht had op deze hogere salarisschaal, omdat zij zich in een opleidingstraject bevond. De Raad stelt vast dat de korpschef in eerdere besluiten heeft aangegeven dat de salarispositie van appellante ongewijzigd blijft en dat de afspraken over inschaling tijdens het opleidingstraject niet in strijd zijn met de wetgeving. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellante gegrond. De Raad bepaalt dat appellante per 1 december 2012 in salarisschaal 9, trede 5 moet worden ingedeeld, en veroordeelt de korpschef in de kosten van appellante.

Uitspraak

15/7489 AW
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 oktober 2015, 14/7726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Voor appellante was aanwezig mr. N.D. Dane, advocaat. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Schuddeboom.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante, mr. Dammingh, nadere inlichtingen verstrekt.
De korpschef heeft hierop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was per 6 augustus 2007 bij het toenmalige regionaal politiekorps Amsterdam-Amstelland aangesteld in tijdelijke dienst voor de duur van de initiële opleiding politiekundige bachelor. Met ingang van 12 maart 2010 heeft de korpschef appellante in vaste dienst aangesteld in het kader van een loopbaan-ontwikkelingstraject (LOT-traject) als hoofdagent en daarna als brigadier. Bij besluit van 6 september 2010 heeft de korpschef appellante per 12 maart 2010 ingedeeld in salarisschaal 8, trede 2.
1.2.
Bij besluit van 19 december 2012 heeft de korpschef appellante per 1 december 2012 aangesteld in de LOT-functie van inspecteur toegevoegd. In dit besluit is vermeld dat haar salarispositie niet wijzigt. Verder is vermeld dat de functie na de overgang van de korpsfuncties naar het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) wordt gewijzigd in de meest vergelijkbare LFNP-functie. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef appellante na matching van functies in het kader van de overgang naar het LFNP per 1 december 2012 aangesteld als operationeel specialist A. In dit besluit is vermeld dat appellante haar salarisschaal behoudt. Ook tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Naar aanleiding van het besluit van 16 december 2013 heeft appellante de korpschef verzocht haar met ingang van 1 december 2012 te bezoldigen overeenkomstig de bij de functie van operationeel specialist A behorende salarisschaal 9.
1.5.
Bij besluit van 8 mei 2014 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen, omdat appellante het LOT-traject nog niet had afgerond. Daarbij heeft de korpschef vermeld dat als appellante dit traject heeft afgerond, zij zal worden aangesteld in een functie met de daaraan gekoppelde salarisschaal. De korpschef heeft verder verwezen naar het besluit corrigeren positie medewerkers zonder formele positie van 27 november 2012 waarin is besloten dat medewerkers in een LOT-functie in het kader van de personele reorganisatie geplaatst worden in de functie van operationeel specialist A, met aanloopschaal 8.
1.6.
Bij besluit van 11 november 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het tegen het besluit van 8 mei 2014 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft de korpschef verwezen naar het advies van de bezwaaradviescommissie die het volgende heeft overwogen. “Betrokkene gaat ten onrechte voorbij aan inhoud en strekking van het besluit van
16 december 2013. Een LFNP-functie was noodzakelijk om de registratie binnen LFNP te kunnen starten. De richtlijnen van het LFNP brachten immers met zich dat doorstroomfuncties niet voor matching in aanmerking kwamen. Geen matching en dus geen LFNP-functie zou ongewenste gevolgen hebben voor degenen die op een doorstroomfunctie waren geplaatst. Deze collega’s zouden dan onder meer als herplaatsingskandidaat moeten worden aangemerkt. Het treffen van de correctiemaatregel was derhalve bedoeld om deze ongewenste gevolgen te voorkomen en had geenszins de strekking om een hogere schaalindeling te bewerkstelligen. Integendeel zelfs en om die reden is dan ook de zinsnede in dit besluit opgenomen dat de salarispositie geen wijziging ondergaat.”
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aanleiding gezien om aan te sluiten bij het in de Nota van Toelichting geformuleerde doel van artikel 49f van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), dat inhoudt dat een medewerker niet in een slechtere financiële positie mag komen door de invoering van het LFNP en houdt wat hij heeft. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat de korpschef in de besluiten van 19 december 2012 en 16 december 2013 duidelijk heeft vermeld dat de LOT-status van appellante en de op haar van toepassing zijnde salarisschaal (salarisschaal 8) niet worden gewijzigd. Appellante hield hierdoor wat zij had. In die zin heeft de korpschef overeenkomstig het doel van artikel 49f van het Bbp gehandeld. Daar komt bij dat appellante de door de korpschef gestelde afspraak dat zij niet eerder dan na beëindiging van het LOT-traject in salarisschaal 9 zou worden ingeschaald - welke afspraak is nagekomen door appellante na beëindiging van het LOT-traject per 1 oktober 2014 te bevorderen naar salarisschaal 9, trede 6 - niet gemotiveerd heeft betwist. Appellante kan naar het oordeel van de rechtbank niet met behulp van artikel 49f van het Bbp op die afspraak terugkomen, nu uit de tekst, de totstandkoming van en de toelichting bij dat artikel niet blijkt dat dit voorschrift is bedoeld om er ook in een opleidingssituatie qua salaris op vooruit te gaan.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij op grond van het per 26 juli 2014 gewijzigde artikel 49f, eerste lid, in samenhang met artikel 10, van het Bbp per 1 december 2012, vanwege de hogere inschaling van de met terugwerkende kracht per die datum aan haar toegekende LFNP-functie operationeel specialist A, in salarisschaal 9 had moeten worden ingeschaald.
4. In het verweerschrift heeft de korpschef benadrukt dat de reden van wijziging van
artikel 49f (oud) van het Bbp niet was gelegen in de nieuwe manier van matchen van functies op schaal, maar in het gegeven dat bij de voorbereiding van de uitvoering bleek dat dit artikel niet duidelijk genoeg was geformuleerd. De beoogde horizontale overgang waarbij iemand houdt wat hij al heeft, is nooit losgelaten. De korpschef heeft er verder op gewezen dat appellante zich in een opleidingstraject bevond en dat met haar afspraken waren gemaakt over de inschaling gedurende het opleidingstraject. Ook heeft de korpschef nog gewezen op de in rechte vaststaande besluiten van 19 december 2012 en 16 december 2013 waarin is meegedeeld dat de salarispositie van appellante ongewijzigd blijft.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het verzoek van appellante aan de korpschef haar met ingang van 1 december 2012 te bezoldigen overeenkomstig de bij de functie van operationeel specialist A behorende salarisschaal 9, is een verzoek om terug te komen van het besluit van 16 december 2013 waarbij appellante in het kader van de overgang naar het LFNP per 1 december 2012 is aangesteld als operationeel specialist A en waarbij haar salarispositie ongewijzigd is gebleven. De korpschef heeft dit verzoek na een inhoudelijke beoordeling bij besluit van
8 mei 2014 afgewezen. Voor het door de bestuursrechter te hanteren toetsingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 7 februari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:500. Voor de onderhavige zaak betekent dit dat, gelet op de inhoudelijke beoordeling door de korpschef van het verzoek van appellante, de Raad aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden deze inhoudelijke beoordeling en afwijzing door de korpschef zal toetsen.
5.2.
In artikel 49f (oud), eerste lid, van het Bbp, zoals dat luidde tot 26 juli 2014, was bepaald dat door het LFNP voor de ambtenaar aanspraak ontstaat op de salarisschaal behorende bij de hem toegekende functie. In het tweede lid van dit artikel was bepaald dat, indien de salarisschaal behorende bij de functie die aan de ambtenaar is toegekend hoger is dan de salarisschaal die de ambtenaar ontving op basis van zijn uitgangspositie, voor de ambtenaar een aanspraak op die hogere salarisschaal ontstaat vanaf de aanvangsdatum van de desbetreffende uitgangspositie. In afwijking van artikel 10 blijft bij indeling in die hogere salarisschaal het salaris gelijk tenzij dit door afwijkende bedragen tussen de schalen niet mogelijk is. In dat geval geldt dat de ambtenaar wordt ingedeeld in het eerste salaris gelegen boven het oude salaris in de nieuwe salarisschaal.
5.3.
De Nota van Toelichting bij artikel 49f (oud) van het Bbp (Staatsblad 2012, 520) vermeldt onder meer: “Bij de voorbereiding van de implementatie van het LFNP is als uitgangspunt bepaald dat de medewerker ‘houdt wat hij heeft’; met andere woorden, de medewerker wordt van de omzetting naar het LFNP op zichzelf niet slechter. (…) Indien een ambtenaar door het LFNP naar een hogere salarisschaal gaat, wordt bij indeling in die hogere salarisschaal niet de zogenaamde bevorderingsperiodiek uit artikel 10 toegekend. (…) De bedoeling is dat de ambtenaar qua salaris horizontaal overgaat.”
5.4.
Op 26 juli 2014 is artikel 49f (nieuw) van het Bbp in werking getreden, dat een wijziging bevat die terugwerkt tot en met 16 december 2013. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat voor de ambtenaar aanspraak ontstaat op de salarisschaal, toelagen, vergoedingen en uitkeringen behorende bij de functie die hem naar aanleiding van de invoering van het LFNP is toegekend, vanaf het moment van het bekendmaken van het besluit genomen op grond van de regels gesteld op grond van artikel 6, tweede lid, tweede volzin, zoals die luidde op de dag voor de inwerkingtreding van dit artikel, strekkende tot toekenning van een functie die is opgenomen in het LFNP aan de ambtenaar. Deze aanspraak werkt terug tot en met het moment waarop de ambtenaar deze functie is toegekend, doch uiterlijk tot en met 1 januari 2010.
5.5.
In de Nota van Toelichting bij het gewijzigde artikel 49f van het Bbp
(Staatsblad 2014, 292) is vermeld: “Artikel 49f Bbp zoals dat luidt sinds het
Staatsblad 2012, 520 bleek bij de voorbereiding van de uitvoering niet duidelijk genoeg geformuleerd. De omvang van de mogelijke aanspraken was onduidelijk en daardoor niet vast te stellen op grond van het oude artikel 49f Bbp. Ook stond in het vierde lid dat er een ministeriële regeling zou worden vastgesteld over de financiële aanspraken over de bij de LFNP-functie behorende toelagen. Bij nader inzien bleek dat de eventueel ontstane aanspraken gelijk zouden zijn aan de reguliere rechtspositie. Hierdoor bleek er geen behoefte te bestaan aan de ministeriële regeling en daarom wordt de grondslag van deze regeling bij deze wijziging weggehaald. Hierop is besloten de tekst van artikel 49f van het Bbp aan te passen. De nieuwe formulering stelt vast wat de gevolgen voor salarisschalen, toelagen, vergoedingen of uitkeringen kunnen zijn voor een ambtenaar bij de toekenning van een functie op grond van het LFNP.”
5.6.
In artikel 10, eerste lid, van het Bbp is bepaald dat ingeval van indeling in een hogere schaal, het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal wordt vastgesteld op het salaris gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot.
5.7.
De Raad ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval af te wijken van zijn uitspraak van 5 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:109, waarin hij het volgende heeft overwogen.
5.8.
De Raad ziet in de op zich heldere tekst van artikel 49f van het Bbp, gelezen in samenhang met artikel 10 van het Bbp geen enkel aanknopingspunt voor de opvatting van de korpschef. In de thans geldende tekst van artikel 49f van het Bbp is slechts bepaald dat een politieambtenaar aanspraak heeft op de salarisschaal, toelagen, vergoedingen en uitkeringen behorende bij de functie die hem naar aanleiding van de invoering van het LFNP is toegekend, welke aanspraak terugwerkt tot en met het moment waarop deze functie is toegekend, uiterlijk tot en met 1 januari 2010. In deze bepaling is, in tegenstelling tot in artikel 49f (oud) van het Bbp, niets bepaald over een afwijking van artikel 10 van het Bbp bij indeling in een hogere salarisschaal, zodat een dergelijke afwijking niet tot stand is gekomen. De omstandigheid dat artikel 49f van het Bbp is opgenomen in hoofdstuk 9, houdende overgangsbepalingen, leidt er, anders dan de korpschef heeft betoogd, niet toe dat artikel 10 van het Bbp hier toepassing mist. In artikel 10 is immers in duidelijke en algemene bewoordingen gesteld dat de ambtenaar bij indeling in een hogere schaal - wat hier het geval is - recht heeft op een periodieke verhoging.
5.9.
De Raad wijst in dit verband verder op de Nota van Toelichting bij het Besluit van 18 juli 2014 (Staatsblad 2014, 292), waarbij artikel 49f van het Bbp is gewijzigd. De Raad wijst met name op de passages dat artikel 49f bij de voorbereiding van de uitvoering niet duidelijk genoeg bleek geformuleerd, dat de omvang van de mogelijke aanspraken onduidelijk was en daardoor op grond van dit oude artikel niet vast te stellen was, alsmede dat bij nader inzien bleek dat de eventueel ontstane aanspraken gelijk zouden zijn aan de reguliere rechtspositie. Hieruit maakt de Raad op, anders dan de korpschef heeft betoogd en de rechtbank heeft onderschreven, dat aan de ambtenaar bij een hogere inschaling in een LFNP-functie, conform de gang van zaken bij een reguliere rechtspositie, tevens een periodieke verhoging toekomt. Dat horizontale overgang en inschaling in het kader van het LFNP beoogd is, zodat een politieambtenaar er in ieder geval niet op achteruit gaat, betekent voorts niet dat geen sprake kan zijn van financiële vooruitgang bij de toekenning van een LFNP-functie, zoals al blijkt uit de aanspraak op de hogere inschaling in dit geval.
5.10.
De Raad ziet geen aanknopingspunten om voor iemand die, zoals appellante, zich in een opleidingstraject bevond ten tijde van het overgaan naar een LFNP-functie, anders te oordelen. Het standpunt van de korpschef dat reeds daarom geen sprake zou zijn van een toekenning als genoemd in artikel 49f van het Bbp, volgt de Raad niet. De tekst van
artikel 49f van het Bbp spreekt immers slechts over de toekenning naar aanleiding van de invoering van het LFNP en biedt geen ruimte voor het maken van een uitzondering voor opleidingsfuncties en -trajecten. Dit betekent dat de korpschef ook in het geval van appellante onverkort uitvoering had moeten geven aan het bepaalde in artikel 49f in samenhang met artikel 10 van het Bbp. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5.11.
Uit 5.7 tot en met 5.10 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verder zal de Raad zelf in de zaak voorzien en, in zoverre met herroeping van het besluit van 8 mei 2014, appellante op 1 december 2012 indelen in salarisschaal 9, trede 5. Deze indeling zal voor de korpschef aanleiding moeten zijn tot het in orde brengen van de doorloop van de periodieken.
6. Aanleiding bestaat de korpschef te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 495,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift), € 990,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.237,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na heropening van het onderzoek), in totaal € 2.722,50 voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 11 november 2014;
- deelt appellante in, in zoverre met herroeping van het besluit van 8 mei 2014, op 1 december
2012 in salarisschaal 9, trede 5, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt
van het vernietigde besluit van 11 november 2014;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.722,50;
- bepaalt dat de korpschef aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde
griffierecht van in totaal € 413,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage als voorzitter en J.J.T. van den Corput en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) P.W.J. Hospel

HD