ECLI:NL:CRVB:2017:2088
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de bijstandsverlening en de behandeling van pensioeninkomsten onder de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW), betwistte de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Groningen om haar ABP-pensioen in mindering te brengen op haar bijstandsuitkering. Appellante had op 13 december 2014 de 65-jarige leeftijd bereikt en ontving een maandelijks pensioen van € 194,71 netto van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Het college had deze bedragen in mindering gebracht op de bijstand, met het argument dat deze als inkomen moesten worden aangemerkt volgens de Wet werk en bijstand (WWB).
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat het ABP-pensioen als vermogen moest worden beschouwd en niet als inkomen, en dat het college ten onrechte geen vrijlatingsbedrag had toegepast. De Raad overwoog dat de aan appellante betaalde pensioengelden als inkomen moeten worden aangemerkt, omdat deze periodiek werden ontvangen en betrekking hadden op de periode waarin appellante bijstand aanvroeg. De Raad bevestigde dat de vrijlating alleen van toepassing is voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, wat in dit geval pas in maart 2015 het geval was.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 25 april 2017.