Uitspraak
mr. A. van der Weerd en mr. drs. A. Slovacek.
OVERWEGINGEN
2 november 2012 (bestreden besluit).
Centrale Raad van Beroep
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 19 december 2014, wordt het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) behandeld. Appellant ontvangt sinds februari 2009 een AOW-pensioen met een partnertoeslag. In november 2009 ontving zijn partner een afkoopsom van een ouderdomspensioen, wat leidde tot een herziening van de toeslag door de Svb. De Svb besloot de te veel betaalde toeslag terug te vorderen en legde appellant een waarschuwing op wegens het niet tijdig voldoen aan zijn inlichtingenplicht. Na bezwaar handhaafde de Svb deze besluiten, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Raad overweegt dat de afkoopsom van het ouderdomspensioen moet worden aangemerkt als inkomen in verband met arbeid, zoals bedoeld in de AOW en het Inkomensbesluit AOW 1996. De Raad stelt vast dat de afkoopsom in beginsel verrekend dient te worden met de partnertoeslag, maar dat dit kan leiden tot een kennelijk onredelijk resultaat. De Raad verwijst naar recente parlementaire stukken die aangeven dat het kabinet en het parlement de verrekening van de afkoopsom met de partnertoeslag onwenselijk vinden.
De Raad concludeert dat de afkoopsom van een ouderdomspensioen geacht moet worden bestemd te zijn voor de periode na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het toerekenen van de afkoopsom aan een maand vóór deze leeftijd leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. De Svb heeft ten onrechte de toerekening van de afkoopsom niet beoordeeld als leidend tot een kennelijk onredelijk resultaat. De Raad draagt de Svb op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 2 november 2012 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.