Uitspraak
15.6043 WWB, 16/1153 WWB
OVERWEGINGEN
BESLISSING
de plaats treedt van het besluit van 31 maart 2015;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van bijstand en de oplegging van een boete aan appellante. Appellante ontvangt sinds 25 juli 2000 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding over een verzwegen bankrekening heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Hieruit bleek dat appellante regelmatig geldbedragen ontving van haar zoon, wat zij niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop de bijstand herzien en een boete opgelegd van € 20.389,78, die later werd verlaagd naar € 4.370,-. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad vastgesteld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de bijschrijvingen op haar bankrekening. De Raad oordeelde dat de ontvangen bedragen als inkomen moeten worden aangemerkt, en niet als giften, omdat deze bedoeld waren voor haar levensonderhoud. De Raad heeft de boete verder gematigd tot € 1.179,34, rekening houdend met de financiële omstandigheden van appellante. De Raad heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.980,- en het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 169,-.