In deze zaak heeft verzoekster op 9 mei 2016 een verzoek ingediend dat werd opgevat als een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 31 maart 2016. Dit verzoek werd behandeld door de rechters M. Greebe, J.P.M. Zeijen en L.M. Tobé. Verzoekster verzocht om uitstel van de zitting, wat aanvankelijk werd afgewezen, maar later alsnog werd gehonoreerd. Op 12 april 2017 diende verzoekster een wrakingsverzoek in tegen de rechters M. K.J. Kraan en M.T. Boerlage, die betrokken waren bij de eerdere uitspraak. Tijdens de zitting op 15 mei 2017 was verzoekster aanwezig, maar de gewraakte rechters verschenen niet.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat wraking kan worden verzocht op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trekken. Verzoekster stelde dat het ongepast was dat dezelfde rechters de herziening van hun eerdere uitspraak behandelden. Ze voerde aan dat er juridische dwalingen en misslagen waren in de eerdere uitspraak en dat het proces-verbaal van de zitting onvolledig was. De Raad oordeelde echter dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters vooringenomen waren. De Raad benadrukte dat een wrakingsverzoek niet bedoeld is als rechtsmiddel tegen procedurele beslissingen en dat de rechters vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn.
Uiteindelijk werd het verzoek om wraking afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 mei 2017.