ECLI:NL:CRVB:2017:1964

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
15/7094 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning militair invaliditeitspensioen en beoordeling van seksuele problematiek en slaapmedicatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan betrokkene, die als militair in Libanon heeft gediend. De Minister van Defensie had eerder het verzoek om toekenning van het pensioen afgewezen, maar na herbeoordeling werd een invaliditeit van 20% vastgesteld. Betrokkene heeft echter bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling, met name met betrekking tot de indeling van zijn seksuele functie en het gebruik van slaapmedicatie.

De Raad oordeelde dat de seksuele problematiek niet als afzonderlijk probleem was gesignaleerd en behandeld door een professioneel deskundige, waardoor de indeling in klasse 0 in rechte standhoudt. Wat betreft de slaapmedicatie oordeelde de Raad dat betrokkene geen permanente slaapmedicatie gebruikte, waardoor de indeling in klasse 2 ook standhoudt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen tegen de besluiten van de Minister ongegrond. De Raad concludeerde dat de Minister voldoende had gemotiveerd dat er op de peildata geen sprake was van een medische eindtoestand.

Uitspraak

15/7094 MPW, 15/7095 MPW
Datum uitspraak: 1 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
7 oktober 2015, 14/213 en 13/6253 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Minister van Defensie (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats], Nieuw-Zeeland (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M. Smid een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Engels-Linssen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.B. Knook.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreid overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Betrokkene is in 1979-1980 als militair uitgezonden geweest naar Libanon. Per 1 juni 1982 heeft betrokkene de dienst verlaten.
1.2.
Bij besluit van 12 april 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 april 2011, heeft appellant het verzoek van betrokkene om toekenning van een militair invaliditeitspensioen afgewezen. Bij besluit van 28 maart 2012 heeft appellant het besluit van 27 april 2011 herzien en aan betrokkene op grond van de bepaling voor bijzondere gevallen in het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen alsnog met ingang van 14 april 2009 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 20%.
1.3.
In het kader van een herbeoordeling heeft op 11 oktober 2012 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeft appellant bij besluit van 4 maart 2013 (bestreden besluit 1) de mate van invaliditeit als gevolg van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) met ingang van
20 september 2012 vastgesteld op 35%. Daarbij is bepaald dat er sprake is van een eindtoestand. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij verzocht om rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant heeft hiermee ingestemd en heeft het bezwaarschrift als beroepschrift naar de rechtbank doorgezonden.
1.4.
De rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 24 april 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9630) de onder 1.2 vermelde besluiten van 27 april 2011 en
28 maart 2012 vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 12 april 2010. Bij besluit van 9 juli 2013 (bestreden besluit 2) heeft appellant hieraan gevolg gegeven. Daarbij is het bezwaar gegrond verklaard en is aan betrokkene met ingang van 14 april 2008 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 20%. Bij brief van 19 september 2013 heeft appellant te kennen gegeven dat in afwijking van het bestreden besluit wordt uitgegaan van een mate van invaliditeit van 21,5%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen beide bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat appellant nieuwe beslissingen op de bezwaren neemt met inachtneming van de uitspraak. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de toegekende klasse 0 in de subrubriek seksuele functie te laag is. Uit de rechtspraak van de Raad volgt niet dat een afzonderlijke behandeling zou moeten plaatsvinden voor de seksuele problematiek om te kunnen scoren in deze subrubriek. Voldoende is dat de seksuele problematiek als een afzonderlijk probleem is gesignaleerd door een professioneel deskundige. Dat is hier het geval. Ook de toegekende klasse 2 in de subrubriek slapen is te laag. Het standpunt van appellant dat het gebruik van betrokkene van benzodiazepine enkele dagen per week in combinatie met dagelijks gebruik van paracetamol met codeïne niet is aan te merken als permanente, maar als incidentele slaapmedicatie, is onjuist. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Raad van 12 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:371). Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat appellant geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de opdracht in de uitspraak van de rechtbank van 24 april 2013 om te beoordelen of op 14 april 2008 en op 14 april 2009 sprake was van een medische eindtoestand. De enkele verwijzing van appellant naar een rapportage van verzekeringsarts P.G. Verkerk acht de rechtbank onvoldoende.
2.1.
Appellant heeft in afwachting van de uitspraak van de Raad nog geen uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak.
3. Naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
Seksuele functie
3.1.
Appellant heeft betoogd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde voor het scoren in de subrubriek seksuele functie, te weten dat uit eerdere verslaglegging blijkt dat voor dit probleem specifieke behandeling/hulp is gezocht bij een professioneel deskundige.
3.2.
In het PTSS Protocol is bij deze subrubriek vermeld dat het gaat om nauwelijks objectiveerbare gegevens en dat alleen kan worden gescoord indien duidelijk blijkt dat voor dit probleem specifieke behandeling/hulp is gezocht bij een professioneel deskundige. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, vat appellant het vereiste in het PTSS Protocol niet zo strikt op dat specifieke en gerichte behandeling door een seksuoloog moet hebben plaatsgevonden. Voldoende is reeds dat de seksuele problematiek door bijvoorbeeld de behandelend psychiater als een afzonderlijk probleem is gesignaleerd en de behandeling zich daartoe uitstrekt. De voorwaarde van (daadwerkelijke) behandeling voor dit probleem kan in zijn algemeenheid niet als onredelijk worden aangemerkt (uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2870).
3.3.
De huisarts van betrokkene heeft hem eenmaal Viagra en eenmaal Cialis voorgeschreven. Het incidenteel voorschrijven van een middel tegen verlies aan functioneren op seksueel gebied is niet op één lijn te stellen met een specifieke behandeling, gericht op seksuele problematiek, zoals bedoeld onder 3.2. Niet gebleken is dat aan deze voorwaarde is voldaan. Er heeft geen afzonderlijke, gerichte behandeling van de seksuele problematiek van betrokkene door een professioneel deskundige plaatsgevonden. Evenmin is gebleken dat de seksuele problematiek binnen de behandeling van de PTSS als afzonderlijk probleem is gesignaleerd en behandeld. In de subrubriek seksuele functie kan volgens het PTSS Protocol daarom niet worden gescoord. Dit betekent dat de indeling van de seksuele functie in klasse 0 in de bestreden besluiten in rechte standhoudt. Het betoog van appellant slaagt.
Slapen
3.4.
In bestreden besluiten 1 en 2 is betrokkene in de subrubriek slapen ingedeeld in klasse 2. Volgens de omschrijving in het PTSS Protocol gaat het in klasse 2 om gevallen waarin drie dagen of vaker per week sprake is van later inslapen en/of korter doorslapen en/of soms, echter niet elke dag, nachtmerrie(s), zich uitend in doorslaapstoornissen. In klasse 3 gaat het daarnaast - onder meer - om min of meer permanent gebruik van slaapmedicatie.
3.5.
Appellant heeft betoogd dat betrokkene in deze subrubriek niet kan worden ingedeeld in klasse 3, omdat hij geen (permanente) slaapmedicatie gebruikt.
3.6.
Vaststaat dat betrokkene op de peildata van beide bestreden besluiten alleen paracetamol met codeïne gebruikte om het slapen te verbeteren. Dit middel is echter geen slaapmedicatie. Aan het voor indeling in klasse 3 geldende vereiste van min of meer permanent gebruik van slaapmedicatie wordt daarom niet voldaan. Verder ziet de uitspraak van de Raad van
12 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:371, waarnaar de rechtbank en betrokkene hebben verwezen, op de situatie waarin al het mogelijke is geprobeerd om het slapen door middel van medicatie te verbeteren, echter zonder succes, en waarin om die reden geen slaapmedicatie meer wordt gebruikt. Van een dergelijke situatie is in het geval van betrokkene geen sprake, zodat deze uitspraak niet afdoet aan de conclusie dat klasse 3 niet aan de orde is. Dit betekent dat de indeling in klasse 2 voor deze subrubriek standhoudt. Het betoog van appellant slaagt.
Medische eindtoestand
3.7.
Het betoog van appellant dat hij ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 april 2013 voldoende heeft gemotiveerd dat op 14 april 2008 en op 14 april 2009 nog geen sprake was van een medische eindtoestand, slaagt eveneens. In bestreden besluit 2 is verwezen naar het advies van verzekeringsarts P.G. Verkerk waaruit volgt dat op peildatum 14 april 2009 een voorlopig invaliditeitspercentage is vastgesteld gezien de nog lopende behandelingen en dat zowel in 2008 als in 2009 nog geen sprake was van een medische eindtoestand. Deze motivering, hoewel summier, acht de Raad toereikend.
Conclusie
3.8.
Uit 3.1 tot en met 3.7 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen tegen bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaren.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 4 maart 2013 en 9 juli 2013 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.T. Boerlage en
M. Kraefft als leden, in tegenwoordigheid van W.A.M. Ebbinge als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) W.A.M. Ebbinge
sg