ECLI:NL:CRVB:2017:1910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herhaalde aanvraag voor WAO-uitkering zonder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van appellant voor een WAO-uitkering, die door het Uwv is afgewezen. Appellant, die in 1999 als schoonmaker/afwasser werkte, meldde zich ziek met psychische klachten. In 2005 werd hem medegedeeld dat hij geen aanvraag voor een WAO-uitkering had ingediend en dat, indien hij dat had gedaan, deze zou zijn geweigerd. In 2009 verzocht appellant het Uwv om zijn eerdere aanvraag alsnog in behandeling te nemen, maar het Uwv weigerde dit. Appellant voerde aan dat hij door een inbraak en mishandeling ernstige angstklachten had ontwikkeld, wat zijn arbeidsongeschiktheid zou verklaren. Het Uwv bleef echter bij zijn standpunt dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De Raad bevestigde dat de aanvraag van appellant als een herhaalde aanvraag moest worden beschouwd en dat het Uwv zich terecht op het standpunt had gesteld dat er geen nieuwe feiten waren die de beslissing konden veranderen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten of omstandigheden bij herhaalde aanvragen voor uitkeringen en de rol van de bestuursrechter in de toetsing van dergelijke besluiten.