ECLI:NL:CRVB:2017:1852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
19 mei 2017
Zaaknummer
15/6758 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-uitkering naar de norm voor een gehuwde; beoordeling van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellante, die sinds maart 2013 een ouderdomspensioen ontving naar de norm voor een ongehuwde. Na haar huwelijk op 13 januari 2015 heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) haar AOW-uitkering per 1 februari 2015 herzien naar de norm voor een gehuwde, omdat de Svb van mening was dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 mei 2017 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante niet als duurzaam gescheiden levend kan worden aangemerkt. De Raad overweegt dat er geen ondubbelzinnige feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen dat appellante en haar echtgenoot sinds hun huwelijk ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden. De Raad wijst op de gezamenlijke activiteiten die appellante en haar echtgenoot ondernemen, zoals samen koken, vakantie vieren en elkaar verzorgen bij ziekte. Deze elementen wijzen op een zekere mate van onderlinge zorg, wat in strijd is met de stelling van duurzaam gescheiden leven.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad benadrukt dat de omstandigheden van de zaak niet voldoende zijn om te concluderen dat appellante duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot, ondanks haar gezondheidsproblemen. De uitspraak van de Raad van 15 april 2003, waar appellante naar verwijst, wordt niet als leidend beschouwd voor de huidige zaak, omdat de feiten en omstandigheden verschillen.

Uitspraak

15/6758 AOW
Datum uitspraak: 19 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
11 september 2015, 15/1693 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boon. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontving vanaf maart 2013 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een ongehuwde. Op 13 januari 2015 is zij gehuwd met [naam partner] .
1.2.
Bij besluit van 12 februari 2015 heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellante met ingang van 1 februari 2015 herzien naar het pensioen voor een gehuwde. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 8 juni 2015 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard. De Svb heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat in de situatie van appellante en haar echtgenoot geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat niet ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarbij is verwezen naar de uitspraak van de Raad van 24 april 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1362), waarin tot op zekere hoogte een vergelijkbare situatie aan de orde was. Het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 15 april 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AI0648) slaagt niet, omdat de daarin beschreven feiten en omstandigheden op een aantal punten verschillen met die van appellante. Bovendien heeft de Raad in de uitspraak van 12 oktober 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BY0194) geoordeeld dat de uitspraak van 15 april 2003 niet als leidend kan worden beschouwd voor de rechtspraak van de Raad.
3. In hoger beroep heeft appellante nogmaals het standpunt ingenomen dat zij wel degelijk duurzaam gescheiden van haar echtgenoot leeft. Wegens haar gezondheidssituatie is het niet mogelijk om samen te wonen met haar echtgenoot. Van een financiële verstrengeling is geen sprake en appellante verblijft slechts één nacht in de week bij haar echtgenoot. De uitspraak van de Raad van 15 april 2003 vertoont de meeste gelijkenissen met de situatie van appellante, terwijl de uitspraak van de Raad van 24 april 2015 daarvan op een wezenlijk punt verschilt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante sinds haar huwelijk van 13 januari 2015 niet is aan te merken als duurzaam gescheiden levend in de zin van artikel 1, derde lid, van de AOW.
4.2.
Artikel 1, derde lid, van de AOW luidt:
“3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.”
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Voorts kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap – zoals in dit geval – de betrokkenen de intentie hebben om – al dan niet in een echtelijke samenleving – voor elkaar zorg te dragen, maar niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
4.4.
In het licht van de door appellante aangedragen feiten en omstandigheden kan, voor de toepassing van de AOW, niet worden gezegd dat zij en haar echtgenoot sinds hun huwelijk ieder afzonderlijk duurzaam hun eigen leven leiden als waren zij niet met de ander gehuwd. Hierbij is van belang dat appellante elk weekend samen met haar echtgenoot activiteiten verricht als koken, eten en salsa dansen, dat zij jaarlijks samen met vakantie gaan, dat zij elkaar verzorgen bij ziekte en dat zij de sleutel van elkaars woning hebben. Daar doet niet aan af dat het huwelijk voornamelijk is ingegeven door ‘testamentaire overwegingen’. Het feit dat de echtgenoot appellante na zijn mogelijke vooroverlijden financieel verzorgd wil achterlaten en daartoe met haar in het huwelijk is getreden, wijst op zichzelf reeds op een zekere mate van onderlinge zorg. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dus niet ondubbelzinnig dat appellante in de periode in geding duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot in de zin van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van de AOW, zodat zij voor de toepassing van die wet niet is aan te merken als ongehuwde. Dat appellante wegens haar psychische gesteldheid niet in staat is samen te wonen, maakt dat niet anders.
4.5.
Tot slot wordt de rechtbank gevolgd in haar overwegingen over het beroep van appellante op de uitspraak van de Raad van 15 april 2003. Met betrekking tot de vaste rechtspraak over de uitleg van artikel 1, derde lid, onderdeel b, van de AOW wordt in dit verband van belang geacht dat de Hoge Raad een aantal cassatieberoepen ongegrond heeft verklaard in gedingen die tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn met het onderhavige geding. Gewezen wordt op de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 24 april 2015 (cassatieberoep ongegrond verklaard bij uitspraak van 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:587) en op de uitspraak van
4 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:759 (cassatieberoep ongegrond verklaard bij uitspraak van 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2443).
4.6.
Uit wat hiervoor onder 4.3 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en T.L. de Vries en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.H.J. van Haarlem
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

KP