ECLI:NL:CRVB:2017:1852
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening AOW-uitkering naar de norm voor een gehuwde; beoordeling van duurzaam gescheiden leven
In deze zaak gaat het om de herziening van de AOW-uitkering van appellante, die sinds maart 2013 een ouderdomspensioen ontving naar de norm voor een ongehuwde. Na haar huwelijk op 13 januari 2015 heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) haar AOW-uitkering per 1 februari 2015 herzien naar de norm voor een gehuwde, omdat de Svb van mening was dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 mei 2017 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellante niet als duurzaam gescheiden levend kan worden aangemerkt. De Raad overweegt dat er geen ondubbelzinnige feiten en omstandigheden zijn die erop wijzen dat appellante en haar echtgenoot sinds hun huwelijk ieder afzonderlijk hun eigen leven leiden. De Raad wijst op de gezamenlijke activiteiten die appellante en haar echtgenoot ondernemen, zoals samen koken, vakantie vieren en elkaar verzorgen bij ziekte. Deze elementen wijzen op een zekere mate van onderlinge zorg, wat in strijd is met de stelling van duurzaam gescheiden leven.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad benadrukt dat de omstandigheden van de zaak niet voldoende zijn om te concluderen dat appellante duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot, ondanks haar gezondheidsproblemen. De uitspraak van de Raad van 15 april 2003, waar appellante naar verwijst, wordt niet als leidend beschouwd voor de huidige zaak, omdat de feiten en omstandigheden verschillen.