In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gewezen op 4 maart 2016, met nummers 14/134 AOW en 14/212 AOW. De Centrale Raad had eerder een uitspraak gedaan op hoger beroep van belanghebbenden tegen een beslissing van de Rechtbank Gelderland, die betrekking had op een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De belanghebbenden hebben in cassatie verschillende middelen voorgesteld, waarop de Svb een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door de belanghebbenden, heeft de Hoge Raad de middelen beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen worden opgelegd.
Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2016 door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren C. Schaap en J. Wortel, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.