ECLI:NL:CRVB:2017:1784

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
13/6238 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ziekengeld en geschiktheid eigen functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Appellant, die als assistent-controller werkte, had zich op 18 juli 2012 ziek gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn ziekengeld per 27 augustus 2012, omdat hij weer in staat werd geacht zijn functie te vervullen. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 18 maart 2015 werd het onderzoek heropend, en werd L. Greveling-Fockens als deskundige benoemd. In haar rapport concludeerde zij dat appellant op de datum in geding, ondanks een angststoornis, in staat was zijn werkzaamheden als assistent-controller uit te voeren. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de deskundige de relevante informatie had betrokken in haar beoordeling. De Raad volgde het oordeel van de deskundige en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2017, waarbij de voorzitter en de leden unaniem tot de conclusie kwamen dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

13/6238 ZW
Datum uitspraak: 10 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
10 oktober 2013, 12/3003 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Faber-Speksnijder hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Faber-Speksnijder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
De Raad heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. Zij heeft op 11 juli 2016 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd naar aanleiding van dit rapport.
Vervolgens hebben beide partijen de Raad toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarop de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als assistent-controller voor 38 uur per week. Vanuit een situatie dat hij uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft hij zich op
18 juli 2012 ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 22 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) en het ziekengeld per 27 augustus 2012 beëindigd, omdat appellant weer in staat wordt geacht de functie van assistent-controller te verrichten.
1.3.
Bij besluit van 31 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 augustus 2012 ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 oktober 2012 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Er is weliswaar sprake van psychische klachten, maar deze houden met name verband met de onzekere situatie waarin appellant verkeert. Er is geen sprake van een psychiatrische aandoening. Ook zijn er medisch gezien geen aanwijzingen voor lichamelijke afwijkingen.
3.1.
Appellant kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak en heeft naar voren gebracht dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat wel degelijk sprake is van een psychiatrische aandoening, namelijk een angststoornis, zoals die door de behandelend psychiater H. van der Pol in zijn brieven van 10 oktober 2012 en 6 maart 2013 wordt beschreven.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Er is geen aanleiding te oordelen dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat appellant niet is onderzocht door een verzekeringsarts. Zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, is een beoordeling door een bedrijfsarts, zoals hier aan de orde, in een
ZW-zaak niet in strijd te achten met de zorgvuldigheid (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 20 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:360 en de uitspraak van de Raad van
20 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1933).
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het deskundigenrapport van Greveling-Fockens geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant zijn door haar bij de beoordeling betrokken, zij heeft appellant zelf onderzocht, en het rapport is inzichtelijk en consistent. Greveling-Fockens komt in haar rapport tot de conclusie dat er op de datum in geding sprake was van een angststoornis, maar dat deze niet leidt tot meer beperkingen voor het verrichten van arbeid dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen in zijn rapport van 31 oktober 2012. Ook acht zij appellant in staat op de datum in geding zijn werkzaamheden als assistent-controller uit te voeren. Appellant heeft de angststoornis al langere tijd en daarmee ook in het verleden kunnen functioneren.
4.4.
Het oordeel van de deskundige wordt gevolgd. Het gestelde in de reacties van appellant van 5 oktober 2016 en 17 november 2016 kan daaraan niet afdoen. Appellant heeft gewezen op de door de psychiater in zijn brief van 10 oktober 2012 vermelde spanningsklachten en een uitputtingsbeeld. Uit het rapport van de deskundige blijkt dat deze de informatie van de psychiater, naast de informatie van de huisarts en de rapporten van de artsen van het Uwv in haar beoordeling heeft betrokken, en zij ook onderscheid maakt tussen de psychiatrische aandoening, en de later ontstane spanningsklachten, die echter naar haar oordeel niet kunnen leiden tot het aannemen van arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding. Het door de deskundige beschreven beeld van de klachten en stoornis, in relatie tot het functioneren van appellant, vormen een afdoende motivering die de conclusie van de deskundige kunnen dragen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R.L. Rijnen
JvC