ECLI:NL:CRVB:2017:167
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van onderzoek naar de woonsituatie van een studerende en de gevolgen voor studiefinanciering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.G.P. Glas, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dat zijn studiefinanciering had herzien. De herziening was gebaseerd op een onderzoek naar de woonsituatie van de appellant, uitgevoerd door controleurs van een privaat bedrijf. De Raad oordeelde dat de bevindingen van dit onderzoek ontoelaatbaar zijn als bewijs, omdat het onderzoek was verricht door onbevoegde controleurs. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Raad, waarin werd gesteld dat toezicht op de naleving van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) een overheidstaak is en dat het verlenen van toezichthoudende bevoegdheden aan personen buiten de overheid met terughoudendheid moet gebeuren. De Raad concludeerde dat zonder de bevindingen van het onderzoek er geen voldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van de minister dat de appellant niet op het juiste adres stond ingeschreven. De rechtbank had dit motiveringsgebrek niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking kwam. De Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 17 juli 2015 en herstelde het besluit van 20 maart 2015. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.980,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 januari 2017.