ECLI:NL:CRVB:2017:1650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
15/3327 Wajong-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de geschiktheid van appellant voor arbeids- en inkomensondersteuning op basis van Wajong 2010

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 26 april 2017, wordt de geschiktheid van appellant voor arbeids- en inkomensondersteuning op basis van de Wajong 2010 beoordeeld. Appellant, geboren in 1988, heeft op 31 januari 2014 een aanvraag ingediend voor ondersteuning vanwege psychische klachten die al voor zijn 17e verjaardag bestonden. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat appellant in staat is meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Na bezwaar heeft het Uwv het besluit gehandhaafd, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald en aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijkheidsstoornis en de noodzaak voor intensieve begeleiding. De Raad oordeelt dat de arbeidsdeskundige niet voldoende heeft gemotiveerd hoe de begeleiding van appellant, anders dan met een jobcoach, kan worden gerealiseerd. De Raad benadrukt dat de verzekeringsarts een gemotiveerd beeld moet geven van de begeleidingsbehoefte, en dat de arbeidsdeskundige moet motiveren of deze behoefte in de geselecteerde functies kan worden vervuld.

De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, waarbij de noodzaak van begeleiding en de geschiktheid van appellant voor de functies opnieuw beoordeeld moeten worden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

15/3327 Wajong -T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
2 april 2015, 15/181 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 april 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017. Namens appellant is verschenen mr. R.M.M. Menting, advocaat, als opvolgend gemachtigde van mr. Smeets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1988, heeft op 31 januari 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wajong 2010 in verband met reeds voor zijn 17e verjaardag bestaande psychische klachten.
1.2.
Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv deze aanvraag bij besluit van 23 mei 2014 afgewezen op de grond dat appellant in staat wordt geacht meer dan 75% van het minimumloon te kunnen verdienen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daaraan liggen ten grondslag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2014 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 december 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de belastbaarheid van appellant, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 november 2014. De rechtbank heeft in de beschikbare medische informatie onvoldoende aanknopingspunten gezien om een verdergaande beperking dan door de verzekeringsartsen is aangenomen op beoordelingspunt 1.9.3 noodzakelijk te achten. De rechtbank heeft ten slotte de arbeidskundige grondslag onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in bezwaar en beroep ingenomen standpunt gehandhaafd. Bij het vaststellen van zijn beperkingen is onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijkheidsstoornis, borderline en antisociale trekken. Door deze problematiek zijn zelfs lichte wisselingen in arbeidsomstandigheden voor hem lastig te verwerken. Verder is hij aangewezen op een werksituatie zonder enige vorm van storing of onderbreking. Ook heeft hij snel problemen met collega’s en leidinggevenden. Hij heeft behoefte aan zeer intensieve en voortdurende begeleiding in het werk. Begeleiding door een jobcoach is onvoldoende. Gezien zijn psychische gesteldheid acht appellant het onmogelijk om de werkzaamheden in de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft verder de juistheid van de hoogte van de bij de functieselectie vermelde uurlonen in twijfel getrokken. Naar zijn inschatting zijn deze uurlonen hoger dan gebruikelijk op de arbeidsmarkt. Tot slot heeft appellant vergoeding van de wettelijke rente over de ten onrechte niet uitbetaalde uitkering gevorderd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts de dossiergegevens heeft bestudeerd, appellant op het spreekuur heeft gezien en bij de huisarts informatie heeft ingewonnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, appellant op de hoorzitting gesproken en kennis genomen van de rapporten van het multidisciplinair diagnostisch onderzoek van 7 juni 2005 en Pro Justitia van 14 oktober 2006. Bij hun beoordeling hebben de verzekeringsartsen de door appellant aangevoerde klachten kenbaar meegewogen.
4.2.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant op juiste wijze zijn weergegeven in de FML van 10 november 2014. De beperkingen volgen logisch en consistent uit de in dit geding beschikbare medische informatie. In verband met de in 4.1 genoemde onderzoeksrapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op diverse beoordelingspunten meer beperkingen aangenomen. Deze arts heeft de beperkingen van appellant in zijn rapport van 10 november 2014 inzichtelijk besproken. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant vanaf 3 september 2005 belastbaar is volgens de aangepaste FML onjuist is. Naar aanleiding van de door appellant in hoger beroep ingezonden informatie van PsyQ van 30 juni 2015, waar appellant inmiddels onder behandeling is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat de psychische klachten, persoonlijkheids- en gedragsproblematiek zich nu kennelijk ontwikkeld blijken te hebben tot een persoonlijkheidsstoornis in engere zin, maar dat de actuele diagnostiek en klinische situatie niet zonder meer geprojecteerd kunnen worden naar de situatie van 2005/2006. De beperkingen, zoals die toen aanwezig werden geacht, zijn met name gebaseerd op de resultaten uit de psychiatrische en psychologische onderzoeken, zoals die destijds zijn verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat deze actuele informatie van PsyQ geen reden geeft om in verzekeringsgeneeskundige zin anders aan te kijken tegen de gezondheidssituatie en belastbaarheid van appellant op 17- tot 18-jarige leeftijd. De Raad onderschrijft deze conclusie.
4.3.
Er is geen aanleiding voor twijfel over de hoogte van de uurlonen van de bij de schatting gebruikte functies. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van
8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390) mag van de juistheid van de
CBBS-gegevens worden uitgegaan, tenzij die voldoende gemotiveerd worden bestreden. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Verder hebben de arbeidsdeskundigen in de rapporten van 18 juli 2004 en 10 december 2014, met uitzondering van de hierna te bespreken begeleidingsbehoefte in de functies, voldoende gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat het gaat om eenvoudige en routinematige functies, dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.4.
Met betrekking tot de begeleidingsbehoefte wordt het volgende overwogen. In zijn uitspraak van 19 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:913, heeft de Raad het standpunt van het Uwv onderschreven dat het de taak van de verzekeringsarts is om een gemotiveerd beeld te geven van de begeleidingsbehoefte die het gevolg is van de medische toestand van de betrokkene. De arbeidsdeskundige moet vervolgens bij het selecteren van functies rekening houden met de aldus vastgestelde begeleidingsbehoefte. De arbeidsdeskundige zal moeten beoordelen of, en motiveren dat in de functies in de vastgestelde begeleidingsbehoefte kan worden voorzien. Het instrument van de jobcoach speelt hierbij geen rol. De jobcoach is een voorziening in het kader van de re-integratie en is in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet van belang, noch voor het medische, noch voor het arbeidskundige aspect. De Raad heeft hieruit geconcludeerd dat de voorziening van de jobcoach in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rol kan spelen.
4.5.
De Raad heeft in de in 4.4 genoemde uitspraak voorts het standpunt van het Uwv gevolgd dat het bij beoordelingspunt 1.9.3 van de FML gaat om de beschikbaarheid van een vangnet, zonder dat daar nadere eisen aan hoeven te worden gesteld. Weliswaar vragen de betrokken werknemers meer aandacht dan andere collega’s, maar dat is een kwantitatief aspect. Het gaat om “gewoon” leidinggeven en “gewoon” helpen door collega’s. Dat wil zeggen dat het om een niveau van begeleiding gaat dat van leidinggevenden en collega’s in redelijkheid verwacht mag worden. Zodra er een noodzaak is om nadere kwalitatieve eisen aan de leidinggevende en/of collega’s te stellen, is veeleer sprake van werk onder beschutte omstandigheden.
4.6.
In de FML van 10 november 2014 is op beoordelingspunt 1.9.3 een beperking aangenomen. Appellant is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 november 2014 over dit beoordelingspunt het volgende overwogen:
“Met betrekking tot het item 1.9.3 (begeleidingsnoodzaak) kan ten aanzien van het niveau van toezicht gesteld worden dat verzekerde in staat is om (eenvoudige) handelingen zelf uit te voeren. Zolang het werk volgens vaste patronen wordt verricht, zijn er weinig problemen. Verzekerde moet bij veranderingen of problemen om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen. Bij verandering van werkzaamheden heeft hij meer hulp en begeleiding nodig dan een collega. Verder is de inzet van een jobcoach op afstand bij het verkrijgen van werk maar ook bij de uitvoering daarvan wenselijk. Deze zou zowel naar potentiële leidinggevenden en collega’s met uitleg begrip kunnen kweken voor de specifieke situatie van verzekerde en bij dreigende problemen zowel naar verzekerde als naar diens omgeving toe in kunnen grijpen. Het is niet nodig dat verzekerde op de werkvloer permanent begeleiding heeft. Verzekerde heeft zeker nog een eigen verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn doen en laten.”
4.7.
Gelet op de in 4.4 genoemde uitspraak van de Raad en de in 4.6 geciteerde overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op verzoek van de Raad het bestreden besluit nader gemotiveerd ten aanzien van het aspect begeleiding. Hij heeft op 14 december 2016 gerapporteerd dat er in de functies die aan de schatting ten grondslag liggen voldoende tegemoet gekomen wordt aan de begeleidingsbehoefte van appellant. Bij veranderingen of problemen is er voldoende hulp nabij in de persoon van een leidinggevende, een meewerkend voorman of collega en is daarmee voldoende mogelijkheid voor ondersteuning. Voorwaarde is wel dat al dan niet met behulp van een jobcoach begrip gekweekt wordt voor de situatie van appellant; er moet uitleg worden gegeven over zijn situatie. De collega’s moeten van zijn situatie op de hoogte zijn, zodat er geen ongepaste reacties op zijn vragen komen. Bij ingrijpende veranderingen op de werkvloer zou de begeleiding van een jobcoach als voorziening ingezet kunnen worden, maar dat is niet structureel nodig.
4.8.
Met deze motivering heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de begeleiding bij appellant anders dan met behulp van een jobcoach voldoende gestalte kan krijgen. Verder roept de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gestelde noodzaak van begeleiding, zoals nader gespecificeerd in 4.6, de vraag op of de voor appellant noodzakelijk geachte begeleiding binnen de in 4.4 en 4.5 beschreven leidinggevende en collegiale begeleiding blijft en of appellant niet veeleer is aangewezen op werk onder beschutte omstandigheden. De Raad komt in het licht van de in 4.4 genoemde uitspraak tot het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in diens rapport van
14 december 2016 gestelde geschiktheid van appellant op het punt van begeleiding niet afdoende is gemotiveerd.
4.9.
Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het in 4.8 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.W.L. van der Loo

RB