Uitspraak
15 december 2015, 15/1699 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 februari 2015 ongegrond.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan betrokkene, die stelt in Nederland te wonen, maar door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is afgewezen omdat hij volgens hen in België woonde. Betrokkene, die als monteur bedrijfswagens werkte, meldde zich op 3 december 2012 ziek en vroeg op 27 augustus 2014 een WIA-uitkering aan. Deze werd geweigerd omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Vervolgens vroeg hij op 2 december 2014 een WW-uitkering aan, maar ook deze werd geweigerd op basis van het argument dat hij op dat moment in België woonde. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze beslissing en de rechtbank Gelderland verklaarde zijn beroep gegrond, maar het UWV ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 1 maart 2017 werd betrokkene bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.F.G. Mulders. De rechtbank had eerder geoordeeld dat betrokkene voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in Nederland woonde, onder andere op basis van verklaringen van zijn vriendin. Het UWV voerde in hoger beroep aan dat er diverse verklaringen waren waarin betrokkene had gezegd in België te wonen, en dat de verklaring van zijn vriendin niet geloofwaardig was. Betrokkene voerde aan dat hij ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen in Nederland en dat er verklaringen van familieleden waren die bevestigden dat hij in Nederland woonde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor de woonplaats en dat betrokkene niet voldoende bewijs had geleverd dat hij op 1 december 2014 in Nederland woonde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee de weigering van de WW-uitkering werd bevestigd.