ECLI:NL:CRVB:2011:BR4131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5529 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WW-uitkering op basis van verblijfseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WW-uitkering had aangevraagd. De aanvraag was op 20 november 2009 ingediend, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze op 30 december 2009 afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat de appellant niet had aangetoond dat hij in Nederland verbleef. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 15 maart 2010. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, waarbij hij stelde dat hij in [woonplaats] woonde en dat hij een document van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had ontvangen dat hem duurzaam verblijf in Nederland toekende. Hij beweerde dat hij geen feitelijk woonadres in Spanje had en dat de Spaanse postbus niet van hem was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de Werkloosheidswet (WW) een werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt, geen recht heeft op uitkering. De Raad stelde vast dat de appellant niet had aangetoond dat hij in Nederland woonde of verbleef. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en verwees naar de eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg, die had geoordeeld dat de inschrijving in de GBA niet voldoende was om aan te nemen dat de appellant in Nederland woonde. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

10/5529 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], woonplaats kiezende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 september 2010, 10/251 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft op 20 november 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 30 december 2009 heeft het Uwv appellant die uitkering ontzegd. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat appellant onvoldoende had aangetoond dat hij in Nederland verbleef. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit, welk bezwaar bij besluit van 15 maart 2010 (bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen, waarbij appellant is aangeduid als eiser:
“7. De veronderstelling van eiser dat zijn inschrijving in de GBA voldoende is om aan te nemen dat hij in Nederland woont of verblijft is onjuist. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep zijn de feitelijke omstandigheden beslissend voor de vraag of sprake is van het buiten Nederland wonen of verblijf houden. De inschrijving in de GBA kan niet het uitgangspunt vormen bij de in aanmerking te nemen feitelijke omstandigheden. Het gegeven dat een bepaalde persoon op een bepaald adres staat ingeschreven, brengt immers niet met zich dat daarmee is gegeven dat die persoon ook (feitelijk) op dat adres woont of verblijf houdt.
8. Blijkens de stukken heeft eiser zich niet persoonlijk bij het UWV gemeld. Hij correspondeert met het UWV voornamelijk langs electronische weg. Zijn woning, die een vakantiewoning is, maakt een verlaten en niet bewoonde indruk. Zijn post wordt permanent doorgestuurd naar Spanje. Hij heeft zijn beroepschrift ook van zijn Spaanse adres af verzonden. Het UWV heeft eiser in de gelegenheid gesteld om met bewijsstukken aan te tonen dat hij feitelijk woont in [woonplaats]. Van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van dit alles niet aannemelijk dat eiser woont dan wel verblijf houdt in [woonplaats].
9. Het gaat er in dit geding niet om waar eiser wel zou wonen en dat het UWV zou moeten aantonen waar eiser woont. Voor de toepassing van WW is in dit geval alleen van belang dat hij niet in Nederland woont of verblijft.”
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere gronden herhaald. Die gronden komen er op neer dat hij wel in [woonplaats] woont. Daaraan heeft hij nog toegevoegd dat hem bij beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 29 april 2010 het document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ is toegekend. Hij stelt dat daaruit volgt dat hij vijf jaar onafgebroken in Nederland verblijf heeft gehad. Ten aanzien van de Spaanse postbus en de doorzending heeft hij gesteld dat de betreffende postbus niet van hem was en dat hij in Spanje geen feitelijk woonadres heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW heeft de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie, geen recht op uitkering.
4.2. Aangezien appellant de aanvraag om een WW-uitkering heeft gedaan, rust op hem de verplichting aannemelijk te maken dat hij in Nederland woont of verblijf houdt. Met de rechtbank en het Uwv is de Raad van oordeel dat appellant daarin niet is geslaagd. Aangezien de Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank daartoe heeft vastgesteld en overwogen, volstaat de Raad ermee te verwijzen naar de aangevallen uitspraak en naar de uitgebreide weergave van de gang van zaken in het bestreden besluit.
4.3. De Raad voegt daar, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 12 januari 2011, LJN BP0866, nog aan toe, dat uit de IND-beschikking van 29 april 2010 niet blijkt op welke gegevens die is gebaseerd zodat daaraan geen onderbouwing wordt ontleend voor de stelling dat appellant in Nederland woont of verblijf houdt.
4.4. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK