[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 september 2009, 09/1530 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 september 2010
Namens appellant heeft mr. R.J. Michielsen, advocaat te Hoogvliet-Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
1. Appellant was werkzaam als lasser toen hij zich met ingang van 9 november 2004 arbeidsongeschikt meldde met long- en darmklachten. Aan appellant is in aansluiting op de wettelijke wachttijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Appellant is in het kader van een herbeoordeling onderzocht door een verzekeringsarts die de belastbaarheid van appellant vastlegde in een Functionele Mogelijkheden Lijst. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige A. Goumare in een rapport van 25 september 2008 na functieduiding berekend dat het verlies aan verdienvermogen 30,8% bedroeg. In dit rapport is in paragraaf 2.8.1 het volgende vermeld: “…Opvallend is dat cliënt aan het eind van ons gesprek hinkend meeloopt naar de uitgang en vervolgens, eenmaal buiten, probleemloos de straat uitloopt…”. Bij besluit van 27 oktober 2008 herzag het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 december 2008 naar de klasse 25 tot 35%.
3.1. In de bezwaarprocedure met betrekking tot dit besluit keerde appellant zich onder andere tegen de in overweging 2 aangehaalde passage uit het rapport van Goumare met als conclusie dat vanwege vooringenomenheid dit rapport niet als basis kon dienen voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid en dat een andere neutrale arbeidsdeskundige een nieuw rapport diende te verzorgen.
3.2. Ter hoorzitting van 11 maart 2009, waarbij blijkens het daarvan opgemaakt verslag appellant en zijn gemachtigde, alsmede onder anderen de bezwaararbeidsdeskundige E. de Zeeuw aanwezig waren, is afgesproken dat De Zeeuw een heroverweging zou maken om alle schijn van vooringenomenheid weg te nemen. In haar rapport van 31 maart 2009 heeft De Zeeuw vervolgens verslag gedaan van die heroverweging. Zij heeft het maatmanloon gecorrigeerd, de functie samensteller laten vervallen en in verband daarmee het verlies aan verdienvermogen berekend op 28,1%. Dit leidde haar onveranderd tot indeling van appellant in de klasse 25 tot 35%. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellant bij besluit van 2 april 2009 ongegrond.
4. In de beroepsprocedure tegen het besluit van 2 april 2009 (hierna: bestreden besluit) is namens appellant aangevoerd dat een volledige arbeidskundige heroverweging vanwege het tendentieuze karakter van het rapport van Goumare niet in de bezwaarfase diende te geschieden maar dat het bezwaar gegrond had moeten worden verklaard waarna een nieuwe arbeidsdeskundige een rapport zou moeten opstellen.
5.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5.2.1. De rechtbank heeft wat betreft de omvang van het geding vastgesteld dat het Uwv het bezwaar, voor zover dit betrekking heeft op de medische grondslag van het besluit van 27 oktober 2008, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Nu appellant in beroep tegen die grondslag geen gronden heeft ingediend, valt de medische grondslag van het bestreden besluit buiten de omvang van het geding, aldus de rechtbank.
5.2.2. Wat betreft de in overweging 4 weergegeven beroepsgrond van appellant overwoog de rechtbank als volgt:
“ Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, vindt op grondslag daarvan een heroverweging plaats van het bestreden (primaire) besluit. Voor zover de heroverweging in bezwaar daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Ook zonder de ter hoorzitting door verweerder gedane toezegging bestond voor verweerder derhalve de wettelijke verplichting op de grondslag van de aangevoerde bezwaargronden het primaire besluit volledig te heroverwegen. Anders dan door eiser is bepleit, heeft het enkele feit dat verweerder is overgegaan tot het maken van een heroverweging derhalve niet per definitie tot het gegrond verklaren van het bezwaar hebben moeten leiden. Daarvoor was slechts plaats indien de heroverweging daartoe aanleiding zou hebben gegeven. Niet in geschil is dat in de optiek van verweerder een dergelijke aanleiding niet bestond.
Voor zover eiser met zijn betoog dat de arbeidsdeskundige rapportage van 25 september 2008 als uitermate tendentieus kan worden gekwalificeerd, heeft bedoeld een beroep te doen op artikel 2:4 van de Awb, overweegt de rechtbank dat niet gebleken is de dat de arbeidsdeskundige vooringenomen was. Daarnaast is het oordeel van de arbeidskundige tijdens de bezwaarprocedure geheel door de bezwaararbeidsdeskundige heroverwogen.”.
6. In hoger beroep heeft appellant uitsluitend zijn in overweging 4 weergegeven beroepsgrond herhaald en daaraan toegevoegd dat in het kader van de rechtszekerheid de vooringenomenheid van de arbeidsdeskundige tot gegrondverklaring van het bezwaar had moeten leiden, zodat hij een nieuw voor bezwaar vatbaar besluit zou krijgen en hem geen instantie zou worden onthouden.
7.1. De Raad, zich beperkend tot het in overweging 6 weergegeven punt van geschil, onderschrijft het in overweging 5.2.2 weergegeven oordeel van de rechtbank. Hij voegt daaraan toe dat, zoals de Raad vaker heeft geoordeeld, het karakter van de bezwaarprocedure onder andere meebrengt dat deze procedure bij uitstek de aangewezen procedure is voor herstel van zorgvuldigheidsgebreken van allerlei aard die kleven aan het primaire besluit. Niet valt in te zien dat dit niet ook zou gelden voor het specifieke verzuim ten aanzien van het in artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vastgelegde voorschrift dat een bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid vervult. In het licht van evenbedoeld karakter ligt het dan ook niet in de rede aan te nemen dat een gebrek aan het primaire besluit in verband met eventuele vooringenomenheid van de arbeidsdeskundige alleen hersteld zou kunnen worden door het nemen van een nieuw primair besluit.
7.2. De Raad is overigens met de rechtbank van oordeel dat in dit geval van vooringenomenheid bij het Uwv om reden van de in overweging 2 weergegeven passage uit het rapport van Goumare, wat daar verder ook van zij, geen sprake is. Deze vaststelling staat overigens op haar beurt weer niet in de weg aan een heroverweging in de bezwaarprocedure van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit als in het rapport van De Zeeuw is neergelegd.
7.3. De overwegingen 7.1 en 7.2 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
8. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J. Brand en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2010.