ECLI:NL:CRVB:2016:905
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.F. Claessens
- Y.J. Klik
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding met verminderde verwijtbaarheid en matiging van boete
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 24 september 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na een anonieme melding in januari 2012, waaruit bleek dat appellante mogelijk een gezamenlijke huishouding voerde met een man, R, zonder dit te melden bij het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Steenwijkerland & Westerveld. Na een onderzoek door de sociale recherche, dat onder andere bestond uit het raadplegen van de gemeentelijke basisregistratie en het horen van buurtbewoners, concludeerde het dagelijks bestuur dat appellante en R een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand per 1 juni 2013 en de terugvordering van € 16.701,43 over de periode van 12 juni 2012 tot en met 31 mei 2013. Tevens werd een boete van € 3.380,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting.
Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die de besluiten van het dagelijks bestuur had bekrachtigd. In hoger beroep werd de boete verlaagd naar € 1.690,-. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was, maar dat de boete gematigd moest worden. De Raad concludeerde dat appellante, gezien haar financiële situatie en verminderde verwijtbaarheid, de boete moest voldoen uit de voor beslag vatbare ruimte bij een inkomen op bijstandsniveau. Uiteindelijk werd de boete vastgesteld op € 590,-. De Raad veroordeelde het dagelijks bestuur tot vergoeding van de kosten van appellante en het griffierecht.