ECLI:NL:CRVB:2016:614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
13-2603 WMO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag woningaanpassing op grond van de Wmo met betrekking tot handgrepen bij traplift

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 24 februari 2016, wordt de afwijzing van een aanvraag om woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) besproken. De aanvraag betrof het plaatsen van zes handgrepen bij een traplift in de woning van appellant. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had de aanvraag afgewezen, stellende dat de gevraagde handgrepen algemeen gebruikelijk zijn en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij de handgrepen nodig heeft om op een verantwoorde wijze gebruik te kunnen maken van de traplift, en dat deze handgrepen aan bijzondere voorwaarden moeten voldoen gezien zijn beperkingen. De Raad oordeelt dat er in de eerdere procedures geen medisch onderzoek is verricht en dat het college geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat door een deskundige is beoordeeld of appellant zonder handgrepen veilig gebruik kan maken van de traplift. Dit gebrek in het besluit leidt de Raad tot de conclusie dat er geen zorgvuldig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat niet alle relevante vragen zijn beantwoord.

De Raad draagt het college op om binnen zes weken de gebreken in het besluit van 11 december 2012 te herstellen, zodat de aanvraag om de woningaanpassing opnieuw kan worden beoordeeld. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en R.H. de Bock als leden, en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2016.

Uitspraak

13/2603 WMO-T
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
3 april 2013, 13/448 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dielbandhoesing. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek heropend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 18 november 2015. Namens appellant is verschenen mr. J. Jonk. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 11 december 2012 (bestreden besluit) heeft het college gehandhaafd zijn besluit de aanvraag om een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning af te wijzen. De aanvraag om een woningaanpassing betrof het plaatsen van zes handgrepen bij een in de woning van appellant geplaatste traplift.
1.2.
Het bestreden besluit berust op de overweging dat de gevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant gevraagde handgrepen algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, omdat deze normaal in de handel te verkrijgen zijn en ook door niet-gehandicapten worden aangeschaft en gebruikt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep onder meer op het standpunt gesteld dat hij de handgrepen nodig heeft om op een verantwoorde wijze gebruik te kunnen maken van de traplift. Voorts heeft appellant gesteld dat de handgrepen gelet op zijn beperkingen aan bijzondere voorwaarden moeten voldoen.
4.1.
Voor het wettelijk kader en de rechtspraak waarbinnen het geschil dient te worden beoordeeld verwijst de Raad naar de overwegingen 4.1 tot en met 5 van de aangevallen uitspraak. De Raad voegt hier volledigheidshalve aan toe dat uit zijn rechtspraak volgt dat naar aanleiding van een aanvraag om een voorziening in beginsel eerst de beperkingen van aanvrager in kaart dienen te worden gebracht. Vervolgens dient te worden vastgesteld met welke voorzieningen de beperkingen van aanvrager kunnen worden gecompenseerd. Daarna dient te worden bezien of de aanvrager ook over de aangevraagde voorziening zou hebben kunnen beschikken indien hij geen beperkingen zou hebben gehad. Daarbij dient te worden bezien of de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar is en of gelet op de maatschappelijke normen de voorziening tot het bestedingspatroon van de aanvrager behoort (uitspraak van 17 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK5657, uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN1265 en uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:87). Indien dat het geval is kan de aanvraag worden afgewezen. Is dat niet het geval, dan komt de aanvraag voor toewijzing in aanmerking.
4.2.
Aan het bestreden besluit ligt geen medisch onderzoek ten grondslag. In het rapport “afwijzen aanvraag”, gedateerd 30 juli 2012, is bij het onderwerp medisch advies vermeld: “N.v.t.”. Bij het onderwerp “reden afwijzing” is, samengevat, vermeld dat handgrepen producten zijn die bij een niet-gehandicapte persoon verkerend in een voor appellant vergelijkbare sociale en financiële situatie tot het uitgavenpatroon behoren.
4.3.
In de procedure bij de rechtbank, noch in de procedure bij de Raad zijn door het college stukken overgelegd waaruit alsnog zou kunnen blijken dat door een ter zake deskundige is bezien of appellant op verantwoorde wijze zonder handgrepen van de traplift gebruik kan maken en zo neen aan welke eisen de handgrepen dienen te voldoen. Nu dit niet is bezien kunnen de in 4.1 bedoelde vragen niet worden beantwoord.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt en niet alle vragen zijn beantwoord die voor de afdoening van de aanvraag om een voorziening noodzakelijk zijn. Teneinde te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het college op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het college op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 11 december 2012 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2016.
(getekend) J. Brand
(getekend) V. van Rij

HD