het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek, (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 december 2008, 07/2035 (hierna: aangevallen uitspraak)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 14 juli 2010.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft B.M.A. Erinkveld een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M. Peters, werkzaam als adviseur bij de Stichting Stimulanz. Voor betrokkene zijn verschenen B.M.A. Erinkveld en A.M.W. Erinkveld.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene (geboren in 1990) heeft op 29 november 2006 bij appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een vervoersvoorziening in de vorm van fiets met trapondersteuning aangevraagd.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de arts J.L.M. Ament-Harmsen, die werkzaam is bij de Stichting Centrum Indicatiestelling (hierna: CIZ), op 15 februari 2007 geadviseerd de aanvraag af te wijzen, omdat een fiets met trapondersteuning een algemeen gebruikelijke voorziening is.
1.3. Bij besluit van 26 maart 2007 heeft appellant deze aanvraag onder verwijzing naar artikel 1.2, derde lid, van de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Oude IJsselstreek (hierna: Verordening) afgewezen op de grond dat een fiets met trapondersteuning een algemeen gebruikelijke voorziening is.
1.4. De Commissie bezwaarschriften (hierna: Commissie) heeft op 3 juli 2007 aan appellant geadviseerd het bestreden besluit in te trekken en een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij aan betrokkene alsnog de gevraagde voorziening wordt toegekend. Daarbij is overwogen dat appellant bij de belangenafweging onvoldoende acht heeft geslagen op de moeilijkheden die betrokkene ondervindt bij het afleggen van korte afstanden en dat de vervoersalternatieven voor betrokkene niet in ogenschouw zijn genomen. Met betrokkene meent de Commissie dat een fiets met trapondersteuning niet als algemeen gebruikelijke voorziening voor een zestienjarig meisje kan worden aangemerkt.
1.5. Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van
26 maart 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling over griffierecht - het beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 oktober 2007 wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant de vraag of een fiets met trapondersteuning algemeen gebruikelijk is, uitsluitend heeft beantwoord aan de hand van enkele algemene criteria, zoals de mate van verkrijgbaarheid en de prijs. Onder verwijzing naar artikel 1.2, derde lid, van de Verordening, waarin is vermeld dat tevens van belang is of de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, heeft appellant ten onrechte nagelaten de individuele omstandigheden van betrokkene bij zijn beoordeling te betrekken. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden aangenomen dat een fiets met trapondersteuning tot het normale aanschafpatroon van een gezonde zestienjarige behoort.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het primaire besluit van 26 maart 2007 op basis van artikel 40, eerste lid, onder d, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) gebaseerd had moeten worden op de Wmo, hetgeen overigens inhoudelijk niet tot een ander besluit zou hebben geleid. Appellant heeft verder aangevoerd dat zowel een gewone fiets als een bromfiets (voor mensen vanaf 16 jaar) als algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn te beschouwen en een fiets met trapondersteuning een tussenvorm is van beide vervoermiddelen en dat een fiets met trapondersteuning in de reguliere handel verkrijgbaar is, niet extreem duur is en niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap.
3.2. Betrokkene heeft het standpunt van appellant gemotiveerd bestreden. Zij heeft onder meer aangevoerd dat de Wmo van toepassing is, dat haar persoonskenmerken onvoldoende in ogenschouw zijn genomen, dat gebruik van een fiets met trapondersteuning voor een zestienjarige uitzonderlijk is en dat een fiets met trapondersteuning in aanschaf en onderhoud duurder is dan een gebruikelijke gewone fiets.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Artikel 40 van de Wmo, voor zover hier van belang, luidt:
“1. De wet voorzieningen gehandicapten wordt ingetrokken, met dien verstande dat:
(…)
d. zij van toepassing blijft ten aanzien van een aanvraag om een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel 5 van deze wet, heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet. (…)”
4.1.2. Artikel 42 van de Wmo luidt:
“Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.”
4.1.3. De Raad is van oordeel dat artikel 40, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo aldus moet worden uitgelegd dat - ongeacht wanneer de gemeenteraad de in artikel 5 van de Wmo bedoelde Verordening heeft vastgesteld - op een aanvraag om een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel die is ingediend voor 1 januari 2007 de bepalingen van de Wvg van toepassing zijn gebleven.
4.1.4. De Raad stelt vast dat betrokkene de aanvraag op 26 november 2006 heeft ingediend. Dit betekent dat de bepalingen van de Wvg op die aanvraag van toepassing zijn gebleven.
4.2.1. Op grond van artikel 1.2, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening dient het College te beoordelen of de fiets met elektrische trapondersteuning voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is de strekking van bepalingen als deze te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij niet gehandicapt zou zijn geweest (CRvB 3 juli 2007, LJN AI5993 en CRvB 21 mei 2008, LJN BD3476).
4.2.2. De Raad acht aannemelijk dat betrokkene over een dergelijke fiets zou (hebben kunnen) beschikken als zij niet gehandicapt zou zijn geweest. Daarbij acht de Raad van belang dat een fiets met elektrische trapondersteuning in de reguliere handel verkrijgbaar is en dat de prijs daarvan vergelijkbaar is met die van een brommer, welk vervoermiddel algemeen gebruikelijk is voor een persoon van zestien jaar. De Raad ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd geen omstandigheden waaruit zou moeten worden geconcludeerd dat de fiets met elektrische trapondersteuning voor haar niet als algemeen gebruikelijk zou kunnen worden aangemerkt.
4.2.3. De Raad concludeert dat appellant bij zijn beoordeling van de algemeen gebruikelijkheid van de fiets met elektrische trapondersteuning de omstandigheden van betrokkene heeft meegewogen en voldoende heeft gemotiveerd dat deze fiets voor betrokkene algemeen gebruikelijk is.
4.3. Uit de overwegingen 4.2.1 tot en met 4.2.3 vloeit voort dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het besluit van 9 oktober 2007 dient ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2010.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.