ECLI:NL:CRVB:2016:516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
14/6200 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerder gewezen uitspraak in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft verzoekster op 11 november 2014 een verzoek om herziening ingediend van een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 25 augustus 2014. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WW-uitkering van verzoekster te schorsen en later in te trekken. De Raad heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat verzoekster niet de benodigde informatie heeft verstrekt, wat leidde tot de schorsing van haar uitkering. Verzoekster stelt dat er nieuwe feiten zijn, namelijk een onderzoeksrapport van het Uwv waaruit zou blijken dat er geen fraude is gepleegd. De Raad oordeelt echter dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukt dat het indienen van een herzieningsverzoek voor een reeds eerder gewezen uitspraak als zinloos wordt beschouwd. De uitspraak van de Raad van 17 februari 2016 bevestigt deze lijn van redeneren en verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.

Uitspraak

14/6200 WW, 14/6202 WW
Datum uitspraak: 17 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 25 augustus 2014, 14/4383 WW-VV, 14/4384 WW-VV, 14/4266 WW,
14/4268 WW
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij brief van 11 november 2014 heeft verzoekster gevraagd om herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 25 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2925, voor zover daarbij is beslist in de hoofdzaken.
Het Uwv is in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek. Van deze gelegenheid heeft het Uwv gebruik gemaakt.
Verzoekster heeft verzocht om wraking van de behandelend rechter, waarna het vooronderzoek is geschorst. Bij uitspraak van 9 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3918, heeft de Raad dit verzoek afgewezen. Vervolgens is het vooronderzoek hervat.
De zaak is, gevoegd met de zaken 14/6202 WW en 15/1150 WW, ter zitting van
6 januari 2016 aan de orde gesteld. Partijen, het Uwv met voorafgaand bericht, zijn niet verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 december 2008 heeft het Uwv de betaling aan verzoekster van de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 17 november 2008 geschorst omdat verzoekster de haar gevraagde informatie niet tijdig heeft verstrekt. Bij besluit van 19 december 2008 heeft het Uwv de WW-uitkering van verzoekster met ingang van 17 november 2008 ingetrokken op de grond dat het recht op uitkering niet is vast te stellen.
1.2.
Bij twee besluiten van 16 februari 2009 heeft het Uwv de eerder ingenomen standpunten gehandhaafd en de bezwaren van verzoekster tegen de besluiten van 12 december 2008 en
19 december 2008 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 februari 2010 de door verzoekster ingestelde beroepen tegen de besluiten van 16 februari 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld.
1.4.
De Raad heeft bij uitspraak van 8 december 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO7197) de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Het standpunt van verzoekster dat zij niet gehouden was informatie te verstrekken over haar activiteiten in het kader van het New Venture traject is niet gevolgd. Het Uwv heeft de WW-uitkering terecht geschorst en nadien ingetrokken nadat aan verzoekster voldoende gelegenheid was geboden om concreet inzicht te verschaffen in de aard en omvang van haar activiteiten in het kader van het New Venture traject en zij met het verstrekken van die informatie in gebreke was gebleven.
1.5.
Verzoekster heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010. In dat herzieningsverzoek heeft verzoekster erop gewezen dat zij in januari 2014 inzage in en een afschrift heeft gehad van een onderzoeksrapport van de afdeling Handhaving van het Uwv van 24 september 2009 waarin is geconcludeerd dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de hoogte en de duur van haar WW-uitkering. Volgens verzoekster betrof dit onderzoeksrapport een nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 (oud) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.6.
In de uitspraak van 25 augustus 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Raad, voor zover hier van belang, geoordeeld dat het feit dat het Uwv in het onderzoeksrapport heeft geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat verzoekster heeft gefraudeerd niet betekent dat de uitspraak, waarvan verzoekster herziening heeft gevraagd, ware dit de Raad destijds bekend geweest, anders zou hebben geluid. Dat rapport laat immers onverlet dat verzoekster in december 2008 de haar door het Uwv gevraagde informatie waartoe het Uwv gemachtigd was, niet heeft verstrekt op grond waarvan het Uwv de WW-uitkering van verzoekster met ingang van 17 november 2008 heeft geschorst en uiteindelijk per die datum heeft ingetrokken omdat het recht op WW-uitkering niet (langer) kon worden vastgesteld. Aan de onder c van artikel 8:88 (oud), eerste lid, van de Awb genoemde voorwaarde werd niet voldaan. Daarom is het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010 afgewezen.
2. In haar herzieningsverzoek van 11 november 2014 heeft verzoekster betoogd dat het Uwv in het geding dat heeft geleid tot de uitspraak van 25 augustus 2014 bedrog heeft gepleegd. Verzoekster acht bewezen dat [naam gemachtigde] , gemachtigde van het Uwv, valse getuigenissen heeft afgelegd en stukken heeft achtergehouden voor de rechter, hetgeen volgens haar is gebleken tijdens de zitting van 18 augustus 2014. Meer concreet heeft verzoekster aangevoerd dat de gemachtigde van het Uwv de rechter tijdens die zitting heeft voorgelogen dat het handhavingsrapport alleen en uitsluitend informatie bevat die gaat over vrijwillige activiteiten van verzoekster en dat er geen parallel is tussen de gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld tijdens dat onderzoek en de schorsing en uiteindelijke intrekking van de WW-uitkering met ingang van 17 november 2008.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het verzoek om herziening van 11 november 2014 wordt aangemerkt als een verzoek om herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 25 augustus 2014. Verzoekster heeft immers in haar brief van 11 november 2014 uitdrukkelijk naar deze uitspraak verwezen en een kopie van deze uitspraak bijgevoegd. Ook de gronden waarop het verzoek is gebaseerd laten geen andere conclusie dan dat het verzoek is gericht op herziening van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 25 augustus 2014 en niet op herziening van de uitspraak van de Raad van 8 december 2010.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO2051) kan alleen van de oorspronkelijke uitspraak herziening worden gevraagd. Het doen van een verzoek om herziening van een reeds eerder met toepassing van artikel 8:88 van de Awb gewezen uitspraak wordt als zinloos en dus in het systeem van de Awb niet passend beschouwd. Een dergelijk verzoek moet daarom
niet-ontvankelijk worden verklaard. In hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht wordt geen aanleiding gezien om van de vaste rechtspraak af te wijken.
4. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

AP