[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 februari 2010, 09/828 en 09/829 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 december 2010
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2010. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
1.1 Voor een overzicht van de in geding van belang zijnde feiten, omstandigheden en toepasselijke wetgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellante ontvangt vanaf 1 augustus 2006 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Nadat appellante haar onvrede had geuit over de begeleiding door het re-integratiebedrijf EmPower in het kader van een individuele
re-integratieovereenkomst heeft appellante in juli 2008 een door haar zelf opgesteld re-integratieplan bij het Uwv ingediend. Onderdeel van dit re-integratieplan is dat appellante het gratis New Venture traject zou gaan volgen, zijnde een ondernemingsplanwedstrijd waarbij ook seminars worden georganiseerd en coaching vanuit het bedrijfsleven wordt geboden.
1.3. Op 22 augustus 2008 is de re-integratiecoach vooralsnog akkoord gegaan met dit door appellante opgestelde re-integratieplan. Tevens is afgesproken dat appellante verweerder onder meer informeert over de ontwikkeling van haar project HHW, over het zelfstandig ondernemerschap en over haar plannen. Tevens diende appellante een planning, haar eigen IRO en alles wat van belang was in het kader van het traject New Venture zo concreet mogelijk bij te houden, en de re-integratiecoach hierover te informeren.
1.3. Bij mail van 2 december 2008 is appellante uitgenodigd voor een gesprek op 11 december 2008 over de voortgang van haar re-integratieactiviteiten. Haar is verzocht een overzicht van haar sollicitaties van de afgelopen maand en een overzicht van activiteiten met betrekking tot het traject New Venture mee te nemen, waaronder een duidelijke tijdsplanning van de te ondernemen activiteiten. Nadat appellante te kennen had gegeven verhinderd te zijn om op het gesprek te verschijnen is haar wederom nadere informatie verzocht onder meer omtrent het New Venture traject. Deze informatie diende appellante uiterlijk 8 december 2008 te verstrekken.
1.4. Bij besluit van 12 december 2008 heeft verweerder de betaling van de uitkering met ingang van 17 november 2008 geschorst, nu appellante de gevraagde informatie niet tijdig heeft verstrekt. Tevens is appellante gevraagd vóór 19 december 2008 alsnog de nadere informatie toe te zenden. Zij is voorts uitgenodigd voor een gesprek op
19 december 2008. Nadat de verkregen informatie niet was ontvangen en appellante niet op het gesprek was verschenen, heeft verweerder bij besluit van 19 december 2008 de WW-uitkering van appellante met ingang van 17 november 2008 beëindigd (lees: ingetrokken), op de grond dat het recht op uitkering niet is vast te stellen.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2009 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 december 2008 ongegrond verklaard. Daartoe is gesteld dat appellante wel heeft gereageerd op verzoeken om informatie te verstrekken, maar dat uit die reactie niet kan worden afgeleid in welke mate zij activiteiten uitvoerde voor het opzetten van een eigen bedrijf. Onduidelijk blijft hoeveel tijd zij besteedde aan New Venture, of zij al feitelijk was gestart als zelfstandige, of zij al producten of diensten aanbood en of zij al acquisitie pleegde. Duidelijk was slechts dat er nog geen haalbaarheidsonderzoek was afgerond.
1.6. Bij afzonderlijk besluit van 16 februari 2009 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het appellante redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat en welke informatie zij over de werkzaamheden en activiteiten die zij verrichtte ten behoeve van (de oriëntatie op) een eigen onderneming diende te verstrekken. De stelling van appellante dat haar activiteiten in het kader van het New Venture traject buiten de controle in het kader van de WW vallen, is niet juist. Daar is appellante ook voldoende op gewezen. De rechtbank is dan ook tot het oordeel gekomen dat verweerder terecht de uitbetaling van de WW-uitkering heeft geschorst met ingang van de eerstvolgende betaling en - gelet op het feit dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid het verzuim te herstellen - terecht de uitkering heeft ingetrokken met ingang van de datum vanaf welke het recht niet meer kan worden vastgesteld, zijnde de eerste dag na de periode waarop het laatste werkbriefje zag.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de informatieplicht alleen van toepassing is wanneer er sprake is van het voeren van een bedrijf met het oog om klanten te werven en alles in het werk te stellen om te starten. Voorts heeft zij betoogd dat de activiteiten in het kader van het traject New Venture niet kunnen worden aangemerkt als bedrijfsactiviteiten. Zij is tevens van mening dat het Uwv geen bemoeienis heeft met het New Venture traject nu zij zelf de IRO heeft opgesteld en het Uwv daarvoor geen gelden ter beschikking heeft hoeven stellen. Zodat het Uwv over het verloop daarvan niet geïnformeerd behoeft te worden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het Uwv op goede gronden heeft besloten tot schorsing van de uitkering en - met toepassing van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW - tot intrekking van de uitkering wegens de omstandigheid dat het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting in artikel 25 van de WW ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
4.2. De Raad kan het standpunt van appellante dat zij niet gehouden was informatie te verstrekken over haar activiteiten in het kader van het New Venture traject niet volgen. Appellante is weliswaar dit traject op eigen initiatief gestart, maar heeft hiervoor wel toestemming gevraagd en verkregen van haar re-integratiecoach. Daarbij is expliciet afgesproken dat appellante de re-integratiecoach zou informeren over de activiteiten die appellante verrichtte in het kader van New Venture. Bovendien bestond er naar het oordeel van de Raad voldoende aanleiding voor het Uwv om nadere informatie te verlangen van appellante over de voortgang van het traject en de activiteiten die appellante in dat kader ontplooide. Appellante was immers in april 2008 gestart met een re-integratietraject in gang gezet door EmPower, dat mede was gericht op het starten van een eigen bedrijf door appellante. In juli 2008 heeft zij een opzet geschreven voor de oriëntatie op een bedrijf. Zij geeft hierin aan dat ‘deze ondernemer’ in het verleden heeft meegedaan aan New Venture. Ook in het door appellante zelf opgestelde re-integratieplan komt naar voren dat appellante het starten als zelfstandige als een mogelijkheid beschouwde om in de toekomst zelfstandig inkomen te verwerven. Bovendien heeft appellante in haar eigen re-integratieplan aangegeven 9000 uren met New Venture bezig te zullen zijn. Gezien het vorenstaande was voor het Uwv inzicht in de aard en omvang van de activiteiten die appellante in het kader van het New Venture traject ontplooide van belang teneinde te kunnen vaststellen of het werknemerschap van appellante op enig moment verloren was gegaan. Daarbij benadrukt de Raad dat, anders dan appellante klaarblijkelijk veronderstelt, het Uwv zich niet op het standpunt heeft gesteld dat appellante feitelijk reeds werkzaam was als zelfstandige noch dat de activiteiten in het kader van New Venture als bedrijfsactiviteiten worden aangemerkt, maar slechts dat appellante de informatie die nodig is om daarover een standpunt te bepalen niet heeft verstrekt. De Raad merkt hierbij op dat niet enkel wanneer een betrokkene door de belastingdienst als ondernemer is erkend, sprake is van het verlies van werknemerschap in het kader van de WW. Hiervan kan immers ook sprake zijn indien een werknemer niet-betaalde werkzaamheden verricht die in het economisch verkeer worden verricht en met de werkzaamheden het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd dan wel volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs mag worden verwacht.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het niet aan appellante is om te beoordelen of de haar ontwikkelde activiteiten als zodanig kunnen worden gekwalificeerd, maar dat zij het Uwv de mogelijkheid had moeten bieden over een standpunt in te nemen. Appellante kon dan ook niet volstaan met een verwijzing naar de website van New Venture, maar had concreet inzicht dienen te verschaffen in de aard en omvang van de door haar ontplooide activiteiten.
4.4. Het Uwv heeft appellante voldoende gelegenheid geboden om de gevraagde informatie te verschaffen en heeft haar ook over de eventuele gevolgen van het niet voldoen aan het verzoek op de hoogte gesteld. Nu appellante desondanks de gevraagde informatie niet heeft verschaft, heeft verweerder terecht de WW-uitkering geschorst en nadien ingetrokken.
4.5. Op grond van het vorenstaande komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen ruimte. Het verzoek daartoe van appellante dient daarom te worden afgewezen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010.