ECLI:NL:CRVB:2016:4743
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen gezamenlijke huishouding en boete
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. Appellant ontving sinds 30 juli 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was ingeschreven op een adres waar ook een andere persoon, H, woonachtig was. Na een onderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, werd vastgesteld dat appellant een gezamenlijke huishouding voerde met H, wat hij niet had gemeld. Dit leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering en een terugvordering van eerder verstrekte bijstand. Appellant voerde aan dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat hij de inlichtingenverplichting niet had geschonden. De rechtbank oordeelde echter dat er wel degelijk sprake was van wederzijdse zorg en dat appellant zijn verplichtingen niet was nagekomen. In hoger beroep bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de intrekking van de bijstand, maar vernietigde de uitspraak over de hoogte van de opgelegde boete. De Raad stelde de boete vast op € 1.675,-, rekening houdend met de financiële situatie van appellant. De Raad oordeelde dat appellant wel degelijk een verwijt kon worden gemaakt voor het niet melden van de gezamenlijke huishouding, maar dat er geen sprake was van opzet. De uitspraak benadrukt het belang van het melden van relevante wijzigingen in de woonsituatie voor het behoud van bijstandsrechten.