Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/5332, UTR 17/5299 en UTR 18/638
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2018 in de zaak tussen
[eiseres](eiseres) en
[eiser] (eiser) te [woonplaats] , samen te noemen eisers
[eiser] (eiser) te [woonplaats] , samen te noemen eisers
(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, hierna te noemen WIL
(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2017 heeft WIL het recht op bijstand van eiseres beëindigd en ingetrokken met ingang van 30 mei 2017 tot 2 oktober 2017.
Bij besluit van 2 oktober 2017 heeft WIL de aanvraag om gezinsbijstand van eisers afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2017 heeft WIL aan eisers bijstand naar de gehuwdennorm toegekend met ingang van 6 oktober 2017.
Met twee aparte besluiten van 22 november 2017 heeft WIL de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 2 oktober 2017 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 januari 2018 heeft WIL het bezwaar van eisers tegen het besluit van 26 oktober 2017 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de besluiten van 22 november 2017 en 3 januari 2018 beroep ingesteld.
WIL heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. WIL heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
1.1.
Eiseres ontvangt vanaf 7 februari 2004 bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. Eiseres heeft vier kinderen die thuis wonen en één kind dat niet meer thuis woont. De vier thuis wonende kinderen zijn door eiser erkend. Vanaf 30 mei 2017 staat eiser op het adres [adres] te [woonplaats] ingeschreven.
De intrekking en beëindiging van de bijstand van eiseres (UTR 17/5332)
2. Op de zitting heeft eisers gemachtigde op een vraag van de rechter geantwoord dat alleen eiseres in beroep komt tegen de beëindiging en de intrekking van de bijstand.
3. WIL heeft de bijstand vanaf 30 mei 2017 beëindigd en over de periode van 30 mei 2017 tot 2 oktober 2017 ingetrokken omdat eiseres niet heeft doorgegeven dat eiser vanaf 30 mei 2017 bij haar woont.
4. Eiseres en WIL zijn het erover eens dat eiser vanaf 30 mei 2017 bij eiseres woont. Eiseres heeft dat niet op tijd verteld aan WIL. Het maakt niet uit dat eiseres al wel eerder bij de gemeente was om eiser in de Basisregistratie Personen op haar adres te laten inschrijven. Dat is namelijk geen melding aan WIL en volgens de wet moet het gemeld worden bij WIL. Daarom heeft zij niet gedaan wat zij moest doen volgens de wet. Dit heet een schending van de inlichtingenplicht (artikel 17 van de van de Participatiewet (Pw)).
5. Omdat er een schending is van de inlichtingenplicht moest WIL op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw de bijstand van eiseres intrekken. Dit komt omdat zij een uitkering kreeg voor een alleenstaande ouder. Daar had ze geen recht op, omdat ze samenwoonde met eiser en dus niet meer alleenstaand was. Eiseres had daarom vanaf 30 mei 2017 geen recht meer op die uitkering. Volgens de wet mag WIL niet geheel of gedeeltelijk van intrekking afzien. Ook is WIL niet verplicht om zelf te gaan kijken of eiseres toen, samen met eiser, recht had op (een andere soort) bijstand. Dat heeft de hoogste rechter bepaald in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4743). Omdat WIL moest intrekken en geen ruimte heeft om het anders te doen, maakt het geen verschil dat eiseres verklaringen heeft ingediend over hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 mei 2017.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom zal de rechtbank WIL ook niet veroordelen om de kosten van de procedure van eiseres te betalen.
Afwijzing van de aanvraag om bijstand van 6 september 2017 (UTR 17/5299)
7. WIL heeft deze aanvraag afgewezen omdat onduidelijk is waar eiser in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 mei 2017 van heeft geleefd, dus hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Daarom kan WIL niet vaststellen of eisers de uitkering nodig hebben.
8. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de periode vanaf de datum waarop eisers zich bij WIL hebben gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum waarop WIL hierover een besluit heeft genomen. Het gaat dus om de periode van 6 september 2017 tot en met 2 oktober 2017.
9. Deze zaak gaat om een aanvraag om bijstand. Bij zo’n aanvraag moet de aanvrager in principe aantonen dat hij de uitkering nodig heeft. Voor WIL is daarbij ook belangrijk waar de aanvrager van heeft geleefd en hoe zijn financiële situatie was voordat de aanvraag werd gedaan. De aanvrager moet de gegevens en stukken waarom wordt gevraagd dan ook inleveren. WIL kan dan aan de hand van deze informatie de financiële situatie van de aanvrager controleren.
10. Eisers vinden dat zij wel bijstand nodig hebben en toen ook hadden. Zij hebben uitgelegd dat er sprake is van een bijzondere situatie omdat zij schulden hebben en onder bewind staan. Verder hebben eisers bij de tweede aanvraag verklaringen ingeleverd waaruit volgens eisers blijkt hoe eiser in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
11. De rechtbank vindt dat WIL zich op het standpunt mocht stellen dat het nog steeds niet duidelijk is hoe de financiële situatie was voordat de aanvraag werd gedaan. Eisers hadden dat kunnen laten zien door stukken in te leveren die objectief zijn, dus waarbij een eigen voorkeur geen rol speelt. Het gaat bijvoorbeeld om bankafschriften of loonstroken of een verklaring van iemand die niet aan de kant van één van partijen staat. De verklaringen die eisers hebben ingediend zijn niet objectief, want deze mensen kunnen redenen hebben om iets op te schrijven. Er zijn ook geen andere stukken ingeleverd waardoor WIL kon zien waarvan eiser heeft geleefd. WIL heeft daar wel om gevraagd. Daarom is niet duidelijk waarvan eiser heeft geleefd in de periode van 1 januari 2017 tot en met 30 mei 2017. De rechtbank vindt daarom dat WIL mocht zeggen dat eisers niet hebben laten zien dat ze de uitkering nodig hebben. WIL mocht de aanvraag dus afwijzen.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom zal de rechtbank WIL ook niet veroordelen om de kosten van de procedure van eisers te betalen.
Ingangsdatum bijstand naar aanleiding van de aanvraag van 6 oktober 2017 (UTR 18/638)
13. WIL heeft na de aanvraag van 6 oktober 2017 aan eisers als stel bijstand toegekend met ingang van 6 oktober 2017. Dit heet bijstand naar de norm voor gehuwden. Daarnaast heeft WIL eisers gewezen op hun arbeidsverplichtingen.
14. Eisers vinden dat zij deze bijstand moeten krijgen vanaf 31 mei 2017, ook al is de aanvraag gedaan op 6 oktober 2017.
15. Als iemand vindt dat een recht eerder moet ingaan, dan heet dat met terugwerkende kracht. In de wet (artikel 43 en 44 van de Pw) en door de hoogste rechter (bijvoorbeeld in de uitspraak van de CRvB van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:377) is bepaald dat iemand in principe alleen bijstand krijgt vanaf het moment dat diegene erom vraagt en niet eerder. Alleen in een hele bijzondere situatie kan de uitkering eerder ingaan.
16. Eisers vinden dat hun situatie een hele bijzondere situatie is. Zij hebben veel schulden en staan onder bewind. Ook vinden eisers dat zij wel hebben laten zien dat zij bijstand nodig hebben vanaf 31 mei 2017. De rechtbank vindt de situatie van eisers niet zo bijzonder dat de bijstand moet ingaan voordat eisers erom hebben gevraagd. Toen eiser bij eiseres ging wonen, hebben ze niet meteen gevraagd om een uitkering voor een stel (naar de norm voor gehuwden). Dat kon wel. Dat de uitkering nu later ingaat komt doordat eisers zelf niet meteen een uitkering als stel hebben aangevraagd. Eisers hebben ook niet uitgelegd dat ze die aanvraag niet eerder konden doen. Daarom vindt de rechtbank niet dat de uitkering eerder moet ingaan dan dat eisers erom hebben gevraagd, dus op 6 oktober 2017.
17. WIL heeft in het besluit aan eisers verteld dat ze moeten werken. In de wet (artikel 9, eerste lid, van de Pw) staat dat iedereen die bijstand krijgt in principe moet werken. WIL heeft dus alleen maar aan eisers verteld wat er in de wet staat en zelf geen beslissing genomen. Als er alleen maar is verteld wat in de wet staat, kan je daarover niet klagen bij de rechter. Ook dat heeft de hoogste rechter besloten (CRvB van 19 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4337).
18. Het beroep is dus ongegrond. Daarom zal de rechtbank WIL ook niet veroordelen om de kosten van de procedure van eisers te betalen.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.