Uitspraak
15.8359 BBZ
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) werd bevestigd. Appellanten, een echtpaar dat verschillende ondernemingen exploiteert, dienden op 3 juli 2014 een aanvraag in voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten heeft het advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) gevolgd, dat concludeerde dat de bedrijven van appellanten niet levensvatbaar zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de financiële gegevens van de ondernemingen en de communicatie tussen appellanten en het IMK. De Raad oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht heeft afgezien van het verlenen van bijstand, omdat de levensvatbaarheid van de bedrijven niet is aangetoond. De Raad bevestigt dat de beoordeling van de levensvatbaarheid moet plaatsvinden op het moment van de aanvraag en dat ontwikkelingen na die datum niet in aanmerking worden genomen. De beroepsgronden van appellanten, waaronder de stelling dat het IMK-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, worden verworpen. De Raad concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het advies en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.