ECLI:NL:RBZWB:2024:5403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
23/10349
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren tegen aanvragen voor bijzondere bijstand en dwangsom wegens niet tijdig beslissen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaren tegen het niet beoordelen van twee verzoeken om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand in 2022 en 2023. Eiser had zijn gemachtigde, mr. C. van Aken, opdracht gegeven om deze aanvragen in te dienen. Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant heeft echter in brieven van 4 en 19 april 2023 laten weten dat de verzoeken niet worden beoordeeld, omdat er geen machtiging was overgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar Werkplein verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2024 behandeld en oordeelt dat Werkplein ten onrechte de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat er wel degelijk sprake was van aanvragen en dat de gemachtigde in de gelegenheid moet worden gesteld om het verzuim van de machtiging te herstellen. De rechtbank concludeert dat Werkplein dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 19 oktober 2022. De rechtbank legt Werkplein op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren en stelt de dwangsom vast op € 1.442,-. Tevens wordt Werkplein veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

De rechtbank benadrukt dat het bestuursorgaan niet om een machtiging mag vragen als het duidelijk is dat de gemachtigde een advocaat is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. In dit geval was er geen machtiging overgelegd, wat leidde tot de conclusie dat de aanvragen incompleet waren. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 7 september 2023 en draagt Werkplein op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. C. van Aken),
en

Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaren tegen het niet beoordelen van twee verzoeken om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand in 2022 en in 2023. Ook beoordeelt de rechtbank het bijbehorende verzoek om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
1.1
Het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein) heeft met twee brieven van 4 april 2023 en één brief van 19 april 2023 laten weten dat de twee verzoeken om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand niet worden beoordeeld. Daarnaast is het verzoek om het toewijzen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen bij één van brieven van 4 april 2023 afgewezen.
1.2
Met het bestreden besluit van 7 september 2023 op de bezwaren van eiser heeft Werkplein de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen het niet beoordelen van de verzoeken om bijzondere bijstand en heeft hij het bezwaar voor zover gericht tegen de afwijzing van de dwangsom ongegrond verklaard.
1.3
Werkplein heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en [naam] namens Werkplein.

Totstandkoming van het besluit

Verzoek bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in 2022
2. Op 19 oktober 2022 vraagt gemachtigde namens eiser om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in 2022, met het verzoek het geldbedrag over te maken naar gemachtigde. Werkplein verzoekt op 11 november 2022 aan eiser zelf (dus niet gemachtigde) om aanvullende stukken in te leveren.
2.1
Op 3 december 2022 stuurt gemachtigde een ingebrekestelling. Op 13 januari 2023 en 9 maart 2023 herhaalt de gemachtigde de ingebrekestelling.
2.2
Op 17 maart 2023 vraagt Werkplein aan de gemachtigde om een machtiging over te leggen. Op 4 april 2023 verzendt Werkplein een brief met de mededeling dat het verzoek van 19 oktober 2022 niet verder beoordeeld zal worden. Ook wordt de dwangsom afgewezen. Op 6 april 2023 maakt gemachtigde bezwaar tegen de brief van 4 april 2023.
2.3
Op 5 april 2023 stuurt werkplein aan gemachtigde een brief met het verzoek nadere gegevens in te dienen in verband met het verzoek om bijzondere bijstand van 19 oktober 2022. Op 19 april 2023 stuurt Werkplein wederom een brief met de mededeling dat het verzoek van 19 oktober 2022 niet verder beoordeeld zal worden. Gemachtigde maakt hier bezwaar tegen. Op 21 juni 2023 vond de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften plaats.
Verzoek bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in 2023
2.4
Op 29 januari 2023 vraagt gemachtigde namens eiser om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand in 2023. Ook hier wordt verzocht het geldbedrag over te maken naar gemachtigde. Op 17 februari 2023 en 10 maart 2023 is aan eiser zelf (dus niet gemachtigde) gevraagd aanvullende stukken in te dienen.
2.5
Op 13 maart is door Werkplein een hersteltermijn verzonden aan de gemachtigde. Op 4 april 2023 verzendt Werkplein aan de gemachtigde een brief met de mededeling dat het verzoek van 29 januari 2023 niet verder beoordeeld zal worden. Op 6 april 2023 maakt gemachtigde bezwaar tegen deze mededeling. Op 21 juni 2023 vond de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften plaats.
Bestreden besluit
2.6
Op 7 september 2023 neemt Werkplein een besluit op de bezwaarschriften, waarbij de bezwaren, voor zover gericht tegen het niet beoordelen van de verzoeken om bijzondere bijstand, niet-ontvankelijk worden verklaard. Daaraan heeft Werkplein ten grondslag gelegd dat de bezwaren zich niet richten tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat geen sprake is van een beslissing op aanvragen als bedoeld in artikel 1:3 derde lid, van de Awb. De verzoeken van de gemachtigde om bijzondere bijstand zijn volgens Werkplein niet aan te merken als aanvragen. De verzoeken om bijzondere bijstand hebben betrekking op mogelijke aanspraken op bijzondere bijstand van eiser, dus eiser is in deze zaken de belanghebbende. Omdat er geen machtigingen zijn overgelegd kan niet vastgesteld worden dat de gemachtigde namens eiser aanvragen om bijzondere bijstand heeft ingediend. Werkplein stelt een gerechtvaardigd belang te hebben om een machtiging op te vragen. Het gaat om besteding van gemeenschapsgeld dat moet toekomen aan de personen die daar recht op hebben. Eventueel toe te kennen bijstand dient uitbetaald te worden aan eiser, tenzij anders is overeengekomen zoals via een machtiging als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Participatiewet.
2.7
Omdat er geen sprake is van een aanvraag van een belanghebbende, is er ook geen sprake van het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag. Daarom heeft Werkplein de verzochte dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of Werkplein de bezwaren van eiser gericht tegen de mededeling dat de verzoeken niet worden beoordeeld terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarnaast ligt ter beoordeling voor of Werkplein het verzoek om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen terecht heeft afgewezen. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Was de besluitvorming zorgvuldig?
6. Eiser klaagt over een onzorgvuldige besluitvorming. De gemachtigde had niet de beschikking over de brieven die rechtstreeks aan eiser zouden zijn verzonden, er werd beperkt gereageerd op brieven en het verslag van de zitting bij de commissie bezwaarschriften is niet volledig.
6.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Anders dan de gemachtigde van eiser meent, rust op Werkplein niet de verplichting om in de bezwaarfase de stukken die zijn geproduceerd in de fase tussen de aanvragen en de primaire besluiten aan de gemachtigde van eiser toe te zenden. [1] Het verslag van de hoorzitting is bovendien een zakelijke weergave en geen woordelijk verslag [2] . Eiser geeft ook niet aan hoe hij is benadeeld door bepaalde zaken daarin niet volledig op te nemen. Voor zover eiser van mening is dat beperkt werd gereageerd op brieven, leidt dat niet tot het oordeel dat de voorbereiding van het bestreden besluit onzorgvuldig is. Om de besluitvorming van een bestuursorgaan te bespoedigen geeft de algemene wet bestuursrecht (Awb) de belanghebbende mogelijkheden om een ingebrekestelling te sturen en een beroep in te stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Er zijn verder geen gronden aangedragen waaruit aannemelijk wordt dat de beslissing op bezwaar niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
Mocht Werkplein om een machtiging vragen?
7. Eiser stelt dat Werkplein niet om een machtiging mocht vragen omdat zijn gemachtigde advocaat is. Hij verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) en de rechtbank Rotterdam. [3]
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. In artikel 2:1, derde lid, van de Awb is de bevoegdheid neergelegd om van een gemachtigde een schriftelijke machtiging te verlangen. Anders dan in artikel 8:24 van die wet, is in artikel 2:1 geen uitzondering gemaakt voor advocaten. Uit de memorie van toelichting bij dit artikel volgt dat het bestuursorgaan de mogelijkheid is gegeven om na te gaan of degene die zich als gemachtigde van een bepaalde belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is zonder de uitzondering van advocaten, omdat van bestuursorganen niet kan worden gevergd dat zij steeds weten wie wel en wie geen advocaat is. [4] Volgens jurisprudentie [5] vloeit hieruit voort dat de wetgever ervan uit is gegaan dat wanneer het het bestuur redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de gemachtigde advocaat is, niet om een machtiging zal worden gevraagd. Verder geldt in beroep ingevolge artikel 8:24, derde lid, van de Awb het uitgangspunt dat van een advocaat geen machtiging wordt verlangd, aangezien van een advocaat mag worden verwacht, mede gelet op de disciplinaire maatregelen die de Advocatenwet mogelijk maakt, dat hij niet voor iemand optreedt zonder daartoe opdracht te hebben gekregen. Als het het bestuur duidelijk is dat de indiener van een bezwaarschrift een advocaat is, heeft dit beginsel ook in de bezwaarfase te gelden.
7.2
In dit specifieke geval heeft de advocaat geen rechtsmiddel als bezwaar ingediend, maar verzoeken gedaan om bijzondere bijstand te verstrekken. Werkplein heeft bij de afweging om een machtiging te vragen betrokken dat verzocht is om de bijzondere bijstand over te maken op de bankrekening van het kantoor van de advocaat. Uitgangspunt van de Participatiewet is dat de bijstand wordt uitbetaald aan de rechthebbende. Ook de Verordening op de advocatuur gaat er (in artikel 6.19 eerste lid) vanuit dat derdengelden in beginsel rechtstreeks aan de rechthebbende of op de derdengeldenrekening worden overgemaakt. In de verzoeken om bijzondere bijstand wordt van deze uitgangspunten afgeweken. Nu ook geen andere gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat eiser op de hoogte is van het verzoek om eventueel aan hem toekomende recht op bijzondere bijstand uit te betalen op de kantoorrekening van de advocaat, is de rechtbank van oordeel dat Werkplein in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om een machtiging op te vragen.
Welke gevolgen heeft het niet overleggen van de machtiging?
8. Werkplein heeft uit het ontbreken van de machtiging geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat het verzoek door of namens eiser als rechtstreeks belanghebbende is gedaan. Ook de advocaat zelf kan volgens Werkplein niet worden aangemerkt als een belanghebbende, omdat hij slechts een afgeleid belang heeft. Er is daarom volgens Werkplein geen sprake van een verzoek van een belanghebbende, dus geen aanvraag.
8.1 Naar het oordeel van de rechtbank is het gevolg van het ontbreken van een machtiging dat sprake is van een verzuim bij de aanvraag en dat de aanvrager in de gelegenheid moet worden gesteld dit verzuim te herstellen. Dit betekent dat de brieven van 4 april 2023 en 19 april 2023 moeten worden aangemerkt als besluiten op een (incomplete) aanvraag. Dat houdt in dat Werkplein de bezwaren, voor zover gericht tegen het buiten beoordeling laten van de aanvragen, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat ze niet gericht zouden zijn tegen een besluit.
Zijn er dwangsommen verbeurd?
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat Werkplein dwangsommen heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 19 oktober 2022. Anders dan Werkplein stelt, was er wel sprake van een aanvraag. Eiser kon Werkplein dus in gebreke stellen wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De brief van 11 november 2022 waarbij aanvullende gegevens over de aanvraag zijn opgevraagd, schort de beslistermijn niet op, omdat deze brief aan eiser zelf in plaats van zijn gemachtigde is verzonden. Het gebruikmaken van de bevoegdheid om een machtiging op te vragen (bij brief van 17 maart 2023), schort de in artikel 4:17, derde lid, van de Awb vermelde termijn van twee weken niet op. De Awb voorziet niet in een opschortingsmogelijkheid van deze termijn. [6] 9.1 De gemachtigde van eiser heeft op 13 januari 2023 (en 9 maart 2023) per e-mail en per gewone post een ingebrekestelling aan Werkplein verzonden. Werkplein had vervolgens twee weken de gelegenheid om alsnog op de aanvraag te beslissen zonder een dwangsom te verbeuren. Dit heeft Werkplein nagelaten. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Werkplein heeft op 4 april 2023 een besluit op de aanvraag genomen. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling van 13 januari 2023 meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat Werkplein het maximale bedrag van € 1.442,- aan bestuurlijke dwangsom moet betalen.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond. Dat houdt in dat het bestreden besluit van 7 september 2023 vernietigd moet worden. De rechtbank draagt Werkplein op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de besluiten van 4 april 2023 en het besluit van 19 april 2023 met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om zelf te voorzien voor wat betreft de dwangsom niet tijdig beslissen op de aanvraag van 19 oktober 2022.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat Werkplein aan eiser het griffierecht vergoedt. Daarnaast komt eiser in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. Werkplein moet de proceskosten in beroep vergoeden ter hoogte van € 1.750,-. Dat is gebaseerd op 2 punten (1 voor het indienen van een beroepschrift en 1 voor het bijwonen van de zitting), met een waarde van € 875,- per punt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 7 september 2023;
  • draagt Werkplein op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren tegen de besluiten van 4 april 2023 en het besluit van 19 april 2023 met inachtneming van deze uitspraak;
  • stelt de door Werkplein te betalen dwangsom wegens niet tijdig beslissen op de aanvraag van 19 oktober 2022 vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt Werkplein in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-;
  • bepaalt dat Werkplein het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 8 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, derde lid:
Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Artikel 2:1, derde lid:
Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Artikel 4:17
Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) 9 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI6820 en CRvB 2 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM1130.
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 22 november 2016, CRVB:2016:4468.
3.ABRvS 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:916 en rechtbank Rotterdam, 3 november 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9754
4.Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 49 en 50
5.ABRvS, 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:916, r.o. 4.1
6.CRvB 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4125