ECLI:NL:RBDHA:2020:7601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op militair invaliditeitspensioen na AOW-leeftijd partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een militair invaliditeitspensioen ontvangt, en de staatssecretaris van Defensie. De zaak betreft de korting op het militair invaliditeitspensioen van de eiser, die van toepassing is sinds zijn partner de AOW-leeftijd heeft bereikt. De staatssecretaris heeft in een besluit van 21 augustus 2019 een korting vastgesteld op het pensioen van de eiser, die ingaat op 3 november 2019. Dit besluit werd door de eiser bestreden, waarna de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaarde in een besluit van 31 januari 2020.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de korting op het invaliditeitspensioen van de eiser is gebaseerd op het AOW-pensioen dat zijn partner ontvangt. De eiser betoogde dat de regelgeving omtrent de AOW verouderd is en dat de korting niet correct is toegepast, omdat het AOW-pensioen nu per persoon wordt uitgekeerd en niet meer per partnerschap. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris de korting op het invaliditeitspensioen terecht heeft vastgesteld, en dat de regelgeving in overeenstemming is met de hogere wetgeving.

De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat het Besluit bijzondere militaire pensioenen in strijd is met hogere regelgeving. De rechtbank concludeert dat de korting op het militair invaliditeitspensioen van de eiser correct is toegepast en dat het beroep van de eiser ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De uitspraak zal op een later moment openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: P.J.H. Souren).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een korting vastgesteld op eisers militair invaliditeitspensioen vanaf 3 november 2019 van € 10.557,70 bruto per jaar.
Bij besluit van 31 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 5 augustus 2020. Eiser en de gemachtigde van verweerder hebben daaraan deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser, geboren op 28 juni 1952, ontvangt een militair invaliditeitspensioen.
De besluiten van verweerder
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder vermeld dat de partner van eiser vanaf 3 november 2019 recht heeft op een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Deze wijziging heeft gevolgen voor de korting op eisers militair invaliditeitspensioen. Verweerder heeft de korting op eisers militair invaliditeitspensioen, te rekenen vanaf 3 november 2019, vastgesteld op € 10.567,70 bruto per jaar.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat de korting die wordt doorgevoerd wegens het ontvangen van een AOW-pensioen hetzelfde percentage bedraagt dat ook wordt gebruikt bij de berekening van het militair invaliditeitspensioen. Het AOW-pensioen is zowel het AOW-pensioen van eiser als dat van zijn partner. Eisers militair invaliditeitspensioen wordt berekend naar een mate van invaliditeit van 60%. Op eisers invaliditeitspensioen wordt dus 60% van het AOW-pensioen in mindering gebracht.
Het betoog van eiser
4. Eiser heeft aangevoerd dat het Besluit bijzondere militaire pensioenen (hierna: Besluit) is verouderd. Dat besluit is niet aangepast nadat de AOW-wetgeving is veranderd. Het AOW-pensioen wordt volgens eiser thans per persoon uitgekeerd en niet meer per partnerschap. Volgens eiser moet 60% worden gekort van zijn AOW-pensioen en niet 60% van het AOW-pensioen van hem en zijn partner. Zijn partner heeft zelf gewerkt voor haar AOW-pensioen en haar pensioen is al lager dan haar inkomsten waren.
Eiser heeft verder aangevoerd dat meerdere malen de zogenoemde franchise is ingehouden op zijn pensioenen. Daarnaast levert de midden-loonregeling in plaats van de eindloonregeling problemen op. De toegekende verhoging van het militair invaliditeitspensioen heeft voorts niet geleid tot meer pensioenopbouw. Eiser heeft verwezen naar uitspraken van de arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage van 26 april 2001 met nummer AWB 00/8962 en va 18 mei 2001 met nummer AWB 00/11883.
Verder heeft eiser de rechtbank verzocht kennis te nemen van brieven van het ABP als voorbeelden van de manier van communiceren van het ABP.
Tot slot is eiser het niet eens met het verslag van de hoorzitting, omdat het niet alle informatie bevat die hij tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht.
Juridisch kader
5. Op grond van artikel 1, aanhef en onder h, van het Besluit wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder AOW-pensioen: het tot een jaarbedrag herleid en met de vakantie-uitkering verhoogd pensioen ingevolge de AOW dat de rechthebbende naast zijn pensioen ingevolge dit besluit geniet, in relatie tot het invaliditeitspensioen inclusief het AOW-pensioen van zijn partner en in relatie tot het partnerpensioen tot ten hoogste het AOW-pensioen voor een ongehuwde.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit heeft de militair bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld uit hoogde van de dienstverhouding waarin die invaliditeit is ontstaan vanaf de dag waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt recht op een invaliditeitspensioen.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit is het bedrag van het in het eerste lid bedoelde invaliditeitspensioen gelijk aan zoveel procent van de bij de betreffende dienstverhouding behorende berekeningsgrondslag als de mate van invaliditeit met dienstverband op het in dat lid bedoelde moment bedraagt, verminderd met hetzelfde percentage van het AOW-pensioen van de rechthebbende.
Het oordeel van de rechtbank
6. In deze procedure gaat het om het bestreden besluit. De rechtbank kan niet eisers pensioenen voor het overige beoordelen. Ook de wijze van communicatie van het ABP in algemene zin is in deze procedure niet aan de orde. De AOW is een volksverzekering, waarbij anders dan eiser lijkt te veronderstellen voor de aanspraak niet bepalend is of een persoon heeft gewerkt. AOW wordt opgebouwd tot de AOW-leeftijd. De opbouw begint 50 jaar vóór die AOW-leeftijd. Voor elk verzekerd jaar bouwt iemand 2% AOW op. Daarvoor is vereist dat de betrokkene in Nederland verblijft.
7. Het Besluit bijzondere militaire pensioenen is een algemeen verbindend voorschrift. Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kunnen algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. Daarnaast kunnen aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige gebreken kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. Dit betekent dat aan de rechter de bevoegdheid toekomt te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding betrokken besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van beoordeling kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, minder of meer terughoudend zijn. Zie de uitspraak van de CRvB van 28 november 2019, ECLINL:CRVB:2019:3829.
8. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Besluit in strijd is met hogere regelgeving. Dat het AOW-ouderdomspensioen afzonderlijk wordt uitbetaald aan eiser en zijn partner, betekent niet dat het in strijd met de AOW is dat op grond van artikel 1, aanhef en onder h, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen het AOW-pensioen ook het AOW-pensioen van een partner omvat. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van het Besluit zelf zodanig ernstige gebreken kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het begrip ‘AOW-pensioen van de rechthebbende’ in de zin van artikel 2, tweede lid, van het Besluit uitgelegd aan de hand van artikel 1, aanhef en onder h, van het Besluit . Uit de nota van toelichting (Stb. 2001, 139) blijkt ook dat dit de bedoeling van de regelgever was. Hierin staat namelijk: ‘Waar invaliditeit met dienstverband is vastgesteld heeft een betrokkene, aansluitend op zijn recht op invaliditeitspensioen ingevolge het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen, recht op een invaliditeitspensioen. Dat invaliditeitspensioen bedraagt zoveel procent van de berekeningsgrondslag als de invaliditeit met dienstverband beloopt die bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aanwezig was. Op dat pensioen wordt een gelijk percentage van het algemeen pensioen dat de betrokkene en zijn eventuele partner genieten in mindering gebracht.’
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat verweerder de korting op het militair invaliditeitspensioen onjuist heeft vastgesteld. Overigens merkt de rechtbank op dat de CRvB zich over een korting op het AOW-pensioen ingevolge het Besluit heeft uitgesproken in de uitspraak van 27 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6586.
10. Op grond van artikel 7:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van het horen een verslag gemaakt. Volgens rechtspraak van de CRvB kan niet worden geëist dat het verslag een woordelijke weergave inhoudt van al wat tijdens de hoorzitting is gezegd. Zie de uitspraak van 22 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4468.
Verweerder heeft een schriftelijk verslag van de hoorzitting opgemaakt en daarbij de stukken gevoegd die eiser tijdens de hoorzitting heeft overgelegd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan artikel 7:7 van de Awb.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 augustus 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.