ECLI:NL:CRVB:2016:424
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om nieuwe berekening van salaris en pensioenpremies door de Minister van Infrastructuur en Milieu
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek om een nieuwe berekening van haar salaris en pensioenpremies werd afgewezen. Appellante, die sinds 1999 werkzaam was bij een dienst op basis van een tijdelijke aanstelling, had in 2005 een vaste aanstelling gekregen. Bij de berekening van haar nabetaling over de periode 2001 tot en met 2005 was echter een fout gemaakt, waardoor zij te veel was uitbetaald. De minister had een bedrag van € 8.488,27 teruggevorderd, wat appellante betwistte. Ze verzocht om een nieuwe berekening, maar de minister wees dit verzoek af, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De argumenten die appellante naar voren bracht, waren al eerder in de procedures over het besluit van 21 oktober 2010 aan de orde geweest. De Raad concludeerde dat de minister het verzoek van appellante terecht had afgewezen en dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit terecht in stand had gelaten. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2016.